Mgr. Werner Quintens, de vorige en veel te vroeg overleden rector van Sint-Juliaan-der-Vlamingen in Rome, die sommige lezers zeker nog hebben gekend, vertelde ooit de volgende anekdote.
‘Als je in Rome slechts een paar uur tijd hebt, ga dan naar de Santa Maria in Vallicella (beter bekend als de Chiesa Nuova) en kijk een tijdje naar de meesterlijke schilderijen van Peter Paul Rubens. Je zal voldaan terug naar huis keren’.
Om maar te vertellen dat hij de drie kunstwerken van Rubens die in deze kerk hangen wilde omschrijven als één van de fraaiste die Rome te bieden heeft. Daarover kan je natuurlijk eindeloze discussies voeren, maar het is wel een feit dat iedere kunstliefhebber deze werken van de nog jonge Rubens in Rome moet hebben gezien.
Over de indrukwekkende Chiesa Nuova zelf hebben we het een andere keer. Dit imposante gebouw bevat nog talrijke andere waardevolle kunstschatten, waarvoor je zonder meer wat tijd moet uittrekken. We gingen het hier over de werken van Rubens hebben, al heeft het niet veel gescheeld of de schilder had zijn bezoek aan Rome niet overleefd.
Niet zo lang na zijn aankomst in Rome kreeg Rubens een zware longontsteking. Hij werd opgenomen in de Santa Maria dell’Anima en door de goede zorgen daar van de dood gered. In de archieven bevindt zich een brief van Rubens die zijn eeuwige dankbaarheid uitdrukt voor deze genezing.
In het koor van de Chiesa Nuova hangen drie werken (1606-1608) van de jonge Rubens (1577-1645). Het rechtse schilderij (volgens de literatuur het beste werk) toont de heiligen Domitilla, Nereus en Achilleus, het linkse de heiligen Gregorius, Maurus en Papias.
Hierbij wordt de figuur van Maurus duidelijk geïnspireerd door een werk van Correggio (1489-1534) waarvan Rubens een tekening bezat. Die tekening bevindt zich nu in het prentenkabinet van het Louvre. Het middelste schilderij toont de Madonna omringd door engelen.
De drie schilderijen vormen de belangrijkste opdracht die Rubens kreeg tijdens zijn verblijf in Rome. In een brief van 2 december 1606 aan Annibale Chieppo schrijft hij dat het “de grootste en mooiste opdracht van heel Rome is, in één van de drukst bezochte kerken precies in het centrum van de stad gelegen en met kunstwerken gedecoreerd door de belangrijkste schilders van Italië”.
Voor een jonge schilder uit onze gewesten moet dat inderdaad een indrukwekkende opdracht geweest zijn, die hem ook enorm veel voldoening en zelfvertrouwen moet hebben gegeven.
Een weldoener had aan de congregatie van de Oratorianen 300 scudi ter beschikking gesteld die mochten gebruikt worden voor het hoogaltaar van hun nieuwe kerk op voorwaarde dat de opdracht naar Rubens zou gaan.
Ook dat zegt al veel over de naam die Rubens toen al in Rome had opgebouwd. Op 25 september 1606 werd het contract afgesloten. Het ontwerp diende bovenaan de Madonna te tonen, onderaan zes heiligen, links Maurus en Papianus, in het midden Gregorius en rechts Domitilla met haar dienaars Nereus en Achilleus.
Eind 1607 was het schilderij klaar, maar wat volgt is minder duidelijk. Rubens beweerde dat het schilderij, eens opgesteld in het koor, ongenietbaar was wegens een slechte lichtinval. Hij zou erop hebben gestaan het schilderij terug te nemen en voor de paters een nieuwe versie te schilderen op leisteen, een materie die de lichtreflectie moest temperen.
In een verslag van een bijeenkomst van de Oratorianen lezen we echter dat de bovenste helft van het werk hun goedkeuring niet kon wegdragen en dat een nieuwe versie gewenst was.
In het contract stond immers aangestipt dat de miraculeuze icoon van de Madonna della Vallicella in het altaarstuk moest worden verwerkt. Nochtans was hiervoor in de eerste versie geen plaats voorzien. Wellicht hebben zowel de mening van Rubens als het contract een rol gespeeld, maar het is wel zeker dat de artistieke kwaliteit van het werk niet ter discussie stond.
Er werd tenslotte gekozen voor een totaal nieuw concept. De hiervoor aangehaalde iconografie werd nu verdeeld over drie schilderijen, het middelste op het hoogaltaar zou gewijd zijn aan de Madonna omringd door engelen, daarbij zou bovenaan het centrale altaarstuk een ovaal uitgespaard worden waarbinnen het veertiende-eeuwse fresco gemonteerd werd, de twee afzonderlijke schilderijen opgesteld aan weerszijden van het koor zouden telkens drie heiligen tonen.
De opdracht was net klaar toen Rubens in oktober 1608 het bericht kreeg dat zijn moeder zwaar ziek was en meteen naar Antwerpen terugkeerde. Het eerste, ongeschikte schilderij nam hij met zich mee, en plaatste het boven het graf van zijn moeder in de Antwerpse Sint Michielabdij. Dit werk bevindt zich vandaag in het museum van Grenoble.
Het veertiende-eeuwse fresco werd aanvankelijk enkel bij feestelijke gelegenheden aan het volk getoond, nu gebeurt dat elk weekend. Op zaterdag ‘verdwijnt’ de Madonna geschilderd door Rubens om plaats te maken voor het fresco van de Madonna della Vallicella. Op zondagavond komt de Madonna van Rubens terug te voorschijn. Wie louter voor de werken van Rubens komt moet daar dus rekening mee houden en de kerk niet tijdens het weekend bezoeken.
Het originele fresco wordt afgedekt met een koperen schild waarop Rubens een vrije weergave van de Madonna della Vallicella had geschilderd. Als je twijfelt aan de versie die je ziet: op de veertiende eeuwse icoon heft het kindje Jezus de linkerhand, op het werk van Rubens is dat de rechterhand. De ontwerptekeningen voor deze drie werken van Rubens bevinden zich vandaag in het Musée Fabre in Montpellier.
Peter Paul Rubens (Siegen, Nassau, 28 juni 1577 – Antwerpen 30 mei 1640), schilder, tekenaar en diplomaat, zoon van de Antwerpse advocaat en schepen Jan Rubens en van Maria Pypelinckx, kreeg een verzorgde humanistische opvoeding, eerst in Keulen – waarheen zijn vader om zijn protestantse geloofsovertuiging was uitgeweken -, daarna in Antwerpen, waar zijn moeder zich na de dood van haar man (1587) in 1589 definitief vestigde.
In 1592 werd hij leerling van de landschapschilder Tobias Verhaecht, vervolgens van Adam van Noort en Otto van Veen; in 1598 werd hij vrijmeester te Antwerpen. Twee jaar later reisde Rubens samen met zijn oudere broer Filips naar Italië, waar hij acht jaar verbleef als officiële schilder van hertog Vincenzo Gonzaga te Mantua. In deze periode bezocht hij Venetië, Florence en Genua, maar vertoefde vooral in Rome (1601-1602; 1605-1606; 1607-1608).
Belast met een officiële opdracht van Filips III van Spanje, verbleef hij ook korte tijd (zomer 1603) aan het hof te Madrid. Berichten over de naderende dood van zijn moeder brachten Rubens zoals verteld op 25 oktober 1608 terug naar Antwerpen, waar hij zich toen definitief vestigde. Kort daarna werd hij officieel Antwerps stadsschilder en illustratieontwerper voor de Officina Plantiniana en op 23 september 1609 werd hij benoemd tot hofschilder van de aartshertogen Albrecht en Isabella.
Op 3 oktober 1609 huwde hij met Isabella Brant. In 1610 kocht hij een pand op de Wapper te Antwerpen, waarop hij tussen 1616 en 1621 een imposant gebouwencomplex, omvattend een woning, tuinpaviljoen en atelier liet bouwen (het huidige Rubenshuis, gerestaureerd 1939-1946; museum sedert 1946). Na de dood van aartshertog Albrecht (1621) bleef Rubens als hofschilder in dienst van Isabella, die hem vanaf 1623 tevens met belangrijke diplomatieke opdrachten belastte.
Zo was hij (1623-1625) nauw betrokken bij de onderhandelingen met de Noordelijke Nederlanden over een hernieuwing van het Bestand. In 1628 en 1629 verbleef hij achtereenvolgens in Madrid en Londen, waar hij de grondslag legde voor het op 15 november 1630 tussen Spanje en Engeland gesloten vredesverdrag. Door het mislukken van nieuwe onderhandelingen (1631-1633) met de Verenigde Provinciën over het sluiten van een verdrag tussen de beide Nederlanden zegde hij zijn diplomatieke loopbaan vaarwel.
Na de dood van zijn vrouw, Isabella (1626), trouwde Rubens in 1630 met de zestienjarige Hélène Fourment. In 1635 kocht hij het riante buitengoed Het Steen in Elewijt, waar hij de laatste jaren van zijn leven grotendeels doorbracht. Zijn stoffelijk overschot werd bijgezet in de Sint-Jacobskerk in Antwerpen.
Rubens was een geniale vernieuwer van de Vlaamse schilderkunst in de zeventiende eeuw. Zijn invloed op jongere tijdgenoten als Van Dyck en Jordaens was zeer diepgaand. Dat Rubens reeds tijdens zijn leven internationale bekendheid kreeg, is niet in de laatste plaats te danken aan de verspreiding die hij aan zijn oeuvre gaf door de prentkunst.
Kort na zijn terugkeer uit Italië nam hij graveurs in dienst met het doel zijn werken met burijn of etsnaald te laten reproduceren. Als belangrijkste burijngraveurs die onder zijn leiding werkten, kunnen worden genoemd: Pieter Soutman, Lucas I Vorsterman, Boëtius en Schelte à Bolswert en Paulus Pontius; voorts Cornelis I Galle, Nicolaas Rijckmans en Hans Witdoeck. De enige houtsnijder naar Rubens was Christoffel Jegher.
Belangrijke collecties van Rubens’ tekeningen en etsen bezitten het British Museum (Londen), de Albertina (Wenen), het Musée du Louvre (Parijs), het Museum Boijmans-Van Beuningen (Rotterdam) en het prentenkabinet van de Nationalgalerie (Berlijn).
Geef een reactie