Gisteren, op 15 maart, in 44 v. Chr. werd de Romeinse staatsman, veldheer en schrijver Julius Gaius Caesar vermoord. Hij werd op 13 juli in 100 v. Chr. in Rome geboren als zoon van de in 84 v. Chr. gestorven Julius Caesar, hij was dus zes jaar jonger dan zijn latere rivaal Pompeius en 15 jaar jonger dan Crassus.
Hij behoorde tot de familie Caesar uit het geslacht van de Julii. Hij is vooral bekend geworden door zijn snelle verovering van Gallia, zijn tocht over de Rubicon en de daarop volgende opmars in Italië, zijn vestiging van een alleenheerschappij dwars tegen de Republikeinse traditie in, zijn vrijages met Cleopatra en zijn dramatische dood.
De jonge Caesar was de neef van Gaius Marius (156-86) die de dertienjarige knaap naar het belangrijke priesterschap van Jupiter loodste, later werd hij de schoonzoon van Cinna. Dat zijn moeder goede connecties had met Sulla (138-78) redde hem tijdens de burgeroorlog het leven. Caesar’s eerste vrouw Cornelia stierf in 69 v. Chr., hij hertrouwde met niemand minder dan Pompeia, de kleindochter van Sulla.
Maar zijn grote liefde was Servilia, halfzuster van Marcus Porcius Cato en dus de schoonzus van Lucullus, maar ook de nicht van Catullus (84-54). Wie weet wat voor familiegeheimen Servilia, de moeder van Brutus, haar geliefde in het oor heeft gefluisterd. Na de dood van Sulla scheidde Caesar plots van Pompeia, zijn enige commentaar was ‘de vrouw van Caesar moet boven elke verdenking staan’.
Suetonius (75-150) omschrijft Caesar als een lange, goed gebouwde man met donkerbruine ogen en een nogal breed gezicht. Hij ging steeds volgens de laatste mode gekleed en was uitermate ijdel over zijn terugwijkende lichtbruine haar dat hij met grote zorg over zijn schedel naar voren kamde. Suetonius voegt er spottend aan toe dat Caesar vanwege zijn bijna kaalheid dol was op het dragen van laurierkransen en iedere mogelijkheid hiertoe benutte.
In tegenstelling tot veel van zijn tijdgenoten gaf hij niet veel om uitbundig eten of drinken. Wel bouwde hij een stevige reputatie op als vrouwenversierder en werd hij zijn hele leven achtervolgd door grappen over de homoseksuele ervaringen die hij in zijn jeugd zou gehad hebben. Zijn vijanden noemden hem schamper ‘man van iedere vrouw en vrouw van iedere man’.
Als schoonzoon van Cinna en neef van Marius had Caesar relaties met de populares, een politieke groepering die probeerde de macht van de Senaatspartij te ondermijnen. De strijd tussen optimates en populares is te beschouwen als een botsing tussen twee groeperingen binnen de adel, waarbij de eerste groep haar voornaamste steun vond in de Senaat, de tweede in het Romeinse volk. Caesar zou een belangrijke rol spelen in deze machtsstrijd en de Senaatspartij een groot deel van haar macht ontnemen.
Julius Caesar begon zijn loopbaan als advocaat in Rome. Tussen 70 en 60 v. Chr. maakte hij politiek carrière: als praetor in Spanje, als aedilis, pontifex maximus en praetor urbanus. Ondertussen bemoeide hij zich met de berechting van de medestanders van Catilina door te pleiten voor een vrijheidsstraf in plaats van de doodstraf.
Eind 60 werd hij tot consul gekozen en sloot hij een verbond met Pompeius, die reeds roem had verworven in zijn strijd tegen de zeerovers en zijn veldtocht in Azië, én met Crassus, die ongehoord rijk was en vooral bekend wegens het bedwingen van de Spartacusopstand.
Dit verbond noemt men weleens het eerste triumviraat of driemanschap. Toch is deze benaming niet helemaal juist, omdat hier, in tegenstelling tot het tweede driemanschap van 43 v. Chr. geen sprake is van een officiële bekrachtiging, maar eerder van een privéafspraak. Dit verbond werd gesloten om te komen tot een bundeling van krachten tegen de Senaat, waarbij waarschijnlijk ieder van de drie de bedoeling had met behulp van de andere twee de macht te verwerven.
Als consul schonk Caesar in 59 v. Chr. aan 20.000 kinderrijke gezinnen van proletariërs landerijen en trad hij op tegen de afpersingen van provinciale stadhouders. Hiermee verwierf hij zich zo’n populariteit dat het volk hem voor vijf jaar het Po-gebied (Gallia Cisalpina) en Illyricum toewees met drie legioenen en de Senaat hem bovendien Gallia Narbonensis, de huidige Provence, schonk. Vanuit dit laatste gebied veroverde hij in een achttal jaren heel Gallia Transalpina tot aan de Rijn. Zijn twee expedities naar Brittannia betekenden niet meer dan vlagvertoon.
Intussen hernieuwden Pompeïus, Crassus en Caesar hun verbond (56 v. Chr.) Pompeius merkte echter dat zijn invloed leed onder de toenemende populariteit en de reële politieke macht van Caesar. Om dit tegen te gaan wilde hij een soortgelijk commando als Caesar in Gallia had. Hiermee kwamen de drie bondgenoten tot een verdeling van de provincies: Caesar hield Gallia, Pompeius kreeg Spanje toegewezen en Crassus Syrië.
In 53 v. Chr. sneuvelde Crassus tijdens zijn strijd tegen de Parthen. De politieke balans leek hierdoor in het nadeel van Pompeïus door te slaan. Pompeius en de Senaat vonden elkaar in hun gemeenschappelijke strijd tegen Caesar, die niet alleen te veel macht kreeg, maar bovendien niet geheel binnen de perken van de wet handelde.
De strijd werd acuut, toen Pompeius consul sine collega (een verzachte vorm van dictatuur) werd en Caesar’s mandaat in Gallia afliep. Julius Caesar kreeg op 7 januari 49 v. Chr. de opdracht zijn commando neer te leggen. Pompeius werd tegelijkertijd bevolen de wapens op te nemen ter verdediging van de Republiek.
Caesar stak de Rubicon over, de grens tussen zijn mandaatgebied en Italië, en gaf daarmee openlijk te kennen op een staatsgreep uit te zijn (alea iacta est). De Rubicon is een niet meer met zekerheid te identificeren rivier (de huidige Rubicone kreeg haar naam pas in 1932), die op de grens tussen Italië en Gallia Cisalpina in de Adriatische Zee uitmondde. Doordat Caesar deze rivier overschreed, werd de burgeroorlog echter een feit. Pompeius en de zijnen hadden geen tijd een behoorlijk leger op de been te brengen en konden nog slechts naar het Oosten uitwijken.
Om de macht van Pompeius te breken, trok Caesar eerst naar Spanje, dat hij gedeeltelijk onderwierp. Vervolgens zette hij de achtervolging van Pompeius in. In een eerste treffen werd hij door het goed georganiseerde leger van Pompeïus verslagen. Bij Pharsalus in Thessalië lokte Caesar de beslissing uit: Pompeïus werd verslagen, waarna hij naar Egypte vluchtte en daar werd vermoord. Bij zijn bezetting van Alexandrië raakte Caesar verwikkeld in de troonstrijd tussen Ptolemaeus XII en diens zuster Cleopatra. Hij versloeg Ptolemaeus en plaatste Cleopatra op de troon. Uit zijn intieme relatie met de Egyptische prinses werd in 47 hun zoon Caesarion geboren.
Caesar kampte met allerlei problemen, zowel in de binnenlandse als in de buitenlandse politiek: niet alleen hadden allerlei kleine heersers kans gezien opnieuw gebied te heroveren, maar ook en vooral was een uiteindelijke regeling van Caesar’s positie in Rome zelf noodzakelijk. De buitenlandse politieke problemen bleken relatief gemakkelijk oplosbaar, getuige zijn bliksemoverwinning op Pharnaces van Pontus, een koninkrijk ten zuiden van de Zwarte Zee (ter gelegenheid waarvan hij de beroemde woorden ‘veni, vidi, vici’ zou hebben uitgesproken).
In Rome stuitte Caesar op meer problemen. Omdat hij in 49 v. Chr. al tot dictator voor tien jaar was benoemd, was het zaak zijn positie voor de toekomst veilig te stellen. In 45 v. Chr. gelukte hem dat formeel en werd hij dictator voor onbepaalde tijd. Bovendien was hij reeds tribuun, pontifex maximus en opperbevelhebber.
Met andere woorden: Caesar was absoluut heerser, maar zag geen kans zijn feitelijke positie te legitimeren. Dit vooral omdat de tegenstanders van een dergelijke dictatuur nog te machtig waren en de republikeinse sympathieën te groot. Het gevolg hiervan was dat Caesar binnen één jaar na zijn aankomst in Rome vermoord werd: op de Idus van maart 44 v. Chr. werd hij in het Theater van Pompeïus, dat tijdelijk dienst deed als vergaderruimte voor de Senaat, door een zestigtal republikeinen onder leiding van Brutus en Cassius aangevallen en neergestoken.
De moord op Julius Caesar gebeurde tijdens de senaatszitting in het theater van Pompeius, dat zich situeerde tussen de achterbouw van de huidige kerk Sant’ Andrea della Valle en de Largo di Torre Argentina. Normaal hadden de senaatsvergaderingen plaats in de Curia op het Forum Romanum, maar dat was omwille van verbouwingswerken na een brand tijdelijk niet mogelijk. Toen Caesar op 15 maart het theater van Pompeius binnenkwam, stonden alle senatoren op als teken van respect. Enkele mannen gaan achter de stoel van Caesar staan terwijl de rest naar hem toeloopt.
Cimber trekt met beide handen de mantel van Caesars rug waarbij Caesar uitroept: “Vanwaar dit geweld?”, waarna Casca zijn dolk trekt en Caesar in de nek probeert te steken. Caesar kan zich echter nog net omdraaien zodat hij alleen een ondiepe snee oploopt. Caesar steekt Casca echter met zijn griffel waarbij hij de arm van Casca doorboort.
Geen van de senatoren en toeschouwers die dit zien durven iets te doen en deinzen allemaal geschrokken achteruit. Ze durven niet weg te lopen maar evenmin proberen ze Caesar te helpen. Vervolgens trekken alle samenzweerders hun wapens en duwen ze Caesar heen en weer terwijl ze hem met hun messen en zwaarden steek- en snijwonden toebrengen.
Brutus steekt Caesar in zijn kruis. Als Caesar het gezicht van Brutus ziet, zijn vriend die hij altijd door en door had vertrouwd, roept hij in het Latijn Et tu Brute, tu quoque fili mi? (Ook gij, Brutus, mijn zoon?). Sommige bronnen beweren dat Caesar deze beroemde woorden in het Grieks sprak: kai su, teknon?. Hierna trekt hij zijn mantel over zijn hoofd zodat niemand hem zou zien sterven en stort op de grond. De moordenaars rapen hem op en duwen hem tegen het standbeeld van zijn oude vijand Pompeius. Ze proberen hem zo vaak mogelijk te raken en lopen hierbij ook zelf verwondingen op. Uiteindelijk loopt Caesar 23 dolksteken op.
De moordenaars hadden echter een fout gemaakt: ze hadden Marcus Antonius laten leven, omdat het volgens Brutus fout zou zijn geweest hem ook te doden; het was tenslotte alleen hun bedoeling te voorkomen dat Caesar koning werd. Marcus Antonius zette een wraakactie op touw om de moordenaars te straffen, maar die waren allemaal gevlucht voor de woede van het Romeinse volk dat niet blij was met de moord op Caesar. Brutus sloeg de hand aan zichzelf toen hij twee jaar later, in 42 v. Chr., door Marcus Antonius bij de stad Philippi in Griekenland verslagen was.
Caesar liet bijna al zijn rijkdommen na aan zijn achterneef en aangenomen zoon Octavianus. Na nog een aantal jaren van burgeroorlogen wist Octavianus zijn meeste tegenstanders uit te schakelen en verleende de senaat hem in 27 v. Chr. de eretitel Augustus (de verhevene). Verder kende de senaat Augustus een aantal bevoegdheden toe waardoor hij als keizer kon regeren en de rust in het rijk herstellen. Zo werd de jonge Octavianus de alleenheerser die Caesar had willen zijn en kreeg het Romeinse volk alsnog één grote almachtige leider. Octavianus was de eeste in een lange reeks Romeinse keizers.
In de ‘De vita caesarium’ van Suetonius staat het verhaal opgetekend van de begrafenisplechtigheid van Julius Caesar. “Toen de plechtigheden afgekondigd waren, werd er op het Marsveld een brandstapel opgericht naast het graf van Julia. Voor het spreekgestoelte richtte men een vergulde kapel op, naar het model van de tempel van Venus Genetrix. In de kapel werd een ivoren bed geplaatst, dat bedekt was met purperen, gouddoorweven dekens. Aan het hoofdeinde stond een standaard met het gewaad dat hij droeg, toen hij neergestoken werd. Men vreesde dat de dag niet lang genoeg zou duren voor de stoet van mensen die offergaven wensten aan te bieden.
Daarom werd afgekondigd dat de processie ontbonden werd en dat iedereen zijn lijkgaven naar het Marsveld mocht brengen langs de meest geschikte weg. Tijdens de lijkspelen werden er verzen gedeclameerd om sympathie voor Caesar op te wekken en haatgevoelens jegens zijn moordenaars. De menigte zong ‘cantica’ uit het ‘Armorum iudicium’ (het wapengericht) van Pacevius die, hoewel reeds twee eeuwen tevoren gecomponeerd, speciaal gemaakt scheen om de droefheid van dit moment te vertolken: “men’ servasse ut essent qui me perderent” (heb ik hen slechts gered om door hun handen om te komen). En verder gelijkaardige verzen uit ‘Electra’ van Atilius.
Als lijkrede liet Antonius door een heraut het besluit voorlezen waarmee de senaat aan Caesar alle goddelijke en menselijke eerbewijzen had toegekend. Ook liet hij de eedformule voorlezen waarmee alle senatoren zich borg hadden gesteld voor het leven van Caesar. Eigen commentaar voegde Antonius daar weinig of niet aan toe, al is dat niet met zekerheid geweten. Magistraten en oud-magistraten droegen het praalbed dan het Forum op, tot voor het spreekgestoelte. Sommigen wilden het verbranden in het heiligdom van Jupiter Capitolinus, anderen in de vergaderzaal van Pompeius.
Maar plotseling daagden twee mannen op die een zwaard aan de gordel droegen en twee speren in de hand. Met brandende kaarsen staken deze het vuur aan en onmiddelijk brachten de toeschouwers droge takken aan en zetels van de rechters en zitbanken en al wat ze aan dodengaven bij zich hadden.
De fluitspelers en toneelacteurs legden de gewaden af die ze bij zijn triomftochten gedragen hadden, trokken die aan stukken en wierpen ze in het vuur. Soldaten van de veteranenlegioenen wierpen er de wapens in die ze gedragen hadden tijdens de uitvaart. Vrouwen wierpen hun juwelen in het vuur en veteranen de wapens die zij bij Caesars veldtochten hadden gedragen, terwijl de beroepshuilers de gewaden verscheurden die hij bij zijn vier triomftochten had gedragen, om ze in de vlammen te werpen.
Later greep de woedende menigte stukken brandend hout uit het vuur en holde ermee weg om te proberen de huizen van Brutus en Cassius in brand te steken. Naast dit smartelijk vertoon, waren er ook in besloten kring uitingen van rouw bij de vele buitenstaanders. Ieder rouwde daar op zijn manier, vooral de joden, die zover gingen dat ze zich meerdere nachten achtereen rond zijn graf verzamelden. (…) Caesar stierf op de leeftijd van 55 jaar, hij werd opgenomen onder de goden”.
In de korte tijd dat Julius Caesar regeerde, heeft hij binnen Rome vele hervormingen doorgevoerd. Op sociaal gebied bracht hij, in aansluiting op de Gracchen, twee broers (Tiberius Sempronius Gracchus en Gaius Sempronius Gracchus) die in de periode vóór Caesar sociale hervormingen probeerden door te voeren, enige fundamentele veranderingen teweeg: zo verbeterde hij de werkgelegenheid en de graanvoorziening.
Ook waagde hij voor het eerst een kolonisatie buiten Italië, waarmee hij poogde de bevolking van de landprovincies voor zich te winnen. Vóór die tijd was het namelijk hun land dat ingenomen werd om Romeinse kolonisten te vestigen. Bovendien verleende hij hun het burgerrecht. Hij regelde de schulden, stelde een nieuwe kalender vast, reorganiseerde het verkeer en vermaakte het volk met publieke spelen.
Hoe men Caesar ook wil beoordelen, het valt moeilijk te ontkennen dat hij, ondanks zijn slimme machtspolitiek, een gematigde figuur was, die zijn best deed geen van de partijen van zich te vervreemden. Opmerkelijk is ook dat de figuur van Caesar vele eeuwen later tot steeds tot de verbeelding spreekt. Weinigen in de geschiedenis hebben hun levensverhaal zo vaak, al dan niet geromantiseerd en vaak niet gehinderd door enige nauwkeurigheid, zien opduiken in theaters, opera’s en filmzalen.
Caesar was ook schrijver en een begenadigd redenaar. Zijn redevoeringen zijn helaas verloren gegaan, evenals zijn poëzie (o.a. epigrammen), een pamflet Anticato, gericht tegen de nagedachtenis van Cato, en een grammaticale verhandeling, De analogia. Bewaard gebleven zijn de Commentarii de bello Gallico (zeven boeken) en De bello civili (drie boeken).
In De bello Gallico beschrijft Caesar jaar na jaar de gebeurtenissen die leidden tot de volledige bezetting van Gallia, de beschrijving van de laatste jaren van deze strijd, 51 en 50, is door zijn adjudant Aulus Hirtius in een achtste boek toegevoegd. In De bello civili worden de eerste twee jaren van de burgeroorlog tussen Caesar en Pompeïus (49 en 48) beschreven; Aulus Hirtius voegde een boek toe over de verdere strijd in Alexandrië, anderen over die in Afrika en Spanje.
De Commentarii de bello Gallico zijn geen geschiedwerk in de eigenlijke zin van het woord; zij hebben de vorm van ambtelijke rapporten die door de auteur niet zonder politieke oogmerken zijn opgesteld, geschreven in een sobere, met de tendenties van het Atticisme overeenkomende stijl en vrij van pathos en retoriek. Cicero bewonderde deze geschriften.Behalve Suetonius en Cicero schreef ook Plutarchus een biografie van Julius Caesar. In de literatuur heeft de figuur van Caesar steeds tot de verbeelding van schrijvers gesproken. Behalve Shakespeare, gebruikten o.m. ook Dante, Voltaire en Shaw hem als inspiratiebron.
Caesar was oorspronkelijk de familienaam van een tak van het Romeinse geslacht van de Julii, daarna werd het een erenaam van de Romeinse keizers en troonopvolgers. Octavianus, als aangenomen zoon van Julius Caesar, en na hem zijn afstammelingen voerden hem als familienaam. Na het uitsterven van de Julisch-Claudische dynastie (met Nero) werd hij sinds Vespasianus (69-79) door de keizers naast Imperator en Augustus als titel gebruikt en als zodanig in de regel tussen Imperator en de persoonlijke naam geplaatst.
Sinds Hadrianus (117-138) diende de titel, gewoonlijk na de persoonlijke naam, ook ter aanduiding van diegenen die door de keizers tot hun opvolgers bestemd waren of die (sedert Diocletianus, 284-305), ieder onder leiding van een van de twee Augusti (‘opperkeizers’), als bestuurders (onderkeizer én ‘kroonprins’) van een deel van het rijk waren aangesteld. Onder de Oost-Romeinse keizers namen de Caesares de tweede plaats na de keizer in, tot in de elfde eeuw, toen Alexius Comnenus tussen de keizer en de caesar een nieuwe, hoger staande waardigheid, onder de naam sebastokrator, invoerde. De woorden keizer en tsaar zijn afgeleid van caesar.
6 januari 2021 om 13:07 |
wie is de auteur?
18 mei 2020 om 12:18 |
Goed verhaal alleen wel een beetje lang