Onder het ijs van Groenland ligt eeuwenoud loodstof begraven. Dit afvalproduct van de zilverwinning illustreert perfect de economische opkomst en ondergang van de Romeinse beschaving. Dat schrijven Eos Wetenschap en De Standaard. In de oudheid betaalden Romeinen met zilveren denariën. Om aan grondstof voor hun muntproductie te komen smolten ze zilvererts om in kleiovens, waarbij het edelmetaal van verontreiniging werd gezuiverd en waarbij als bijproduct lood in de lucht werd gepompt. Dat loodstof vervuilde de lucht in heel Europa, tot in Groenland toe. Het stof dat daar neerdwarrelde en bedekt raakte met sneeuw en ijs, ligt er vandaag nog steeds.
Reeds in het begin van het vierde millennium vóór Christus bekwaamde de mens zich in het scheiden van edele metalen zoals goud en zilver, van onedele metalen zoals lood en koper. Bij dit procédé genaamd cupellatie, worden ertsen of legeringen gesmolten op hogere temperatuur, waarna de verontreinigingen met lucht reageren en kunnen worden verwijderd. Omdat zilvererts veel lood bevat, was de productie van zilver traditioneel één van de grootste bronnen van loodvervuiling in de atmosfeer.
Omdat het lood in de lucht als vanouds sterk verbonden is met de productie van zilveren munten (zoals de Romeinse denarius) geeft de analyse een mooi beeld van periodes van economische bloei en crisis in en rondom de Middellandse Zee. Wind- en weer zorgde ervoor dat de loodvervuiling in Europa naar het noorden waaide, waar ze bijvoorbeeld in sneeuw kon neerslaan op de Groenlandse ijskappen. Op die manier vormde het lood een tijdslijn voor de historische loodvervuiling in Europa. Glaciologen kunnen die tijdsplijn raadplegen door in het ijs te boren en te meten hoe groot de concentratie aan lood is in de afzonderlijke ijslagen – die ze via een aantal andere methodes kunnen dateren.
Britse, Deense en Noorse wetenschappers hebben nu een gedetailleerde analyse klaar van de historische loodvervuiling op Groenland. Door de ijskernen te onderzoeken konden ze een periode van liefst tweeduizend jaar overspannen: van 1100 vóór Christus tot het jaar 900. Aan de hand van de opeenvolgende concentraties van loodstof in het Groenlandse ijs presenteren de wetenschappers een bijzonder gedetailleerde tijdlijn van 1.900 jaar Romeinse loodvervuiling, die is te lezen als een geschiedenis van de Romeinse economische activiteit. Volgens de onderzoekers vielen gedurende de laatste 80 jaar van de Romeinse Republiek (510-27 voor Christus), de periode voorafgaand aan het keizerrijk, bescheiden hoeveelheden loodstof op Groenland. De zwaarste loodverontreiniging viel samen met de bloeitijd van het Romeinse Keizerrijk in de eerste en tweede eeuw na Christus, een periode van economische welvaart die bekend staat als de Pax Romana.
Het leuke is dat hun resultaten de antieke geschiedenis in een nieuw – of althans een meer helder – daglicht plaatsten. De vorsers zien bijvoorbeeld een stijging van de loodconcentratie omstreeks 900 v. Chr., wat overeenkomt met de opkomst van de Fenicische handelsposten en zilvermijnen in het westen van het Middellandse Zeegebied – vooral op het Iberische schiereiland. Daarna zien ze een gestage stijging van de concentratie, simultaan aan de opkomst van Carthago en vervolgens van het Romeinse Rijk.
Het zijn echter de observaties van het lood dat in de Romeinse tijd neersloeg, die het interessantst zijn. Uit onderzoek van de boorstalen uit de Groenlandse ijskap blijkt dat de pieken en dalen in de loodvervuiling de timing weerspiegelen van diverse historische gebeurtenissen tijdens het Romeinse tijdperk. Daaronder oorlogen die door Julius Caesar werden uitgevochten. Zo lag de concentratie tijdens de eerste eeuwen van de Romeinse Republiek (die werd uitgeroepen in 508 v. Chr.) liefst vier keer hoger dan in de eerste eeuw v. Chr.: de tijd van Pompeius, van Julius Caesar, van Marcus Antonius en van verschillende bloedige burgeroorlogen die het einde betekenden voor de Republiek. Het kan niet anders dan dat die roerige tijd nefast was voor de economische activiteit in het Romeinse Rijk.
Volgens co-auteur Andrew Wilson, hoogleraar archeologie aan de universiteit van Oxford, was de looduitstoot in de eerste twee eeuwen van het Romeinse Rijk ongeveer vier keer hoger dan in de laatste decennia van de Republiek. Het was de periode na het jaar nul, onder de heerschappij van Augustus en zijn opvolgers. De economische groei kwam duidelijk op gang onder de keizerlijke overheersing.
Het team ontdekte ook dat de looduitstoot afnam in periodes van politieke instabiliteit en twee keer een scherpe duik nam toen twee grote plagen in de tweede en derde eeuw het Romeinse Rijk troffen. De eerste, de Pest van Antonius, was waarschijnlijk een pokkenplaag. Ze trof het Romeinse Rijk in 165 na Christus en duurde minstens vijftien jaar. In die periode liep de zilverproductie gevoelig terug. De hoge looduitstoot van de Pax Romana eindigde precies op dat moment en zou pas in de vroege middeleeuwen, meer dan vijf eeuwen later, herstellen. De tweede plaag, de Pest van Cyprianus, mogelijk een grieppandemie, sloeg toe in de tweede helft van de derde eeuw, tijdens een periode van politieke instabiliteit. Er ontstonden tekorten aan voedsel en soldaten die het Romeinse Rijk danig verzwakten.