In het kader van zijn afgerond doctoraatsonderzoek naar de populatiegeschiedenis en levenskwaliteiten van de inwoners van de antieke stad Sagalassos heeft Sam Cleymans (Onderzoeksgroep Archeologie, KU Leuven) zich op verantwoorde, wetenschappelijke wijze met de vraag beziggehouden of de Romeinen, en in onze Lage Landen ook vaak de middeleeuwers, nu werkelijk kleiner waren. De KU Leuven houdt zich al vele jaren bezig met het Sagalassos Archaeological Research Project. Momenteel is een team in Sagalassos bezig met een nieuwe opgravingscampagne.
“Als we als archeologen te velde bezig zijn, in gelijk welk land, stelt het publiek ons vaak een aantal typische vragen. Dit toont hoe onze branche de nieuwsgierigheid en ook wel fantasie prikkelt; wat gewoon mooi en leuk is. De vraag of de Romeinen destijds echt kleiner waren, staat zeker in de top vijf van deze vragen”, zegt Jeroen Poblome, campagneleider en directeur van het Sagalassos Archaeological Research Project.
Tijdens de industriële revolutie viel het de geneesheren van het Britse leger op dat dienstplichtigen uit de hogere sociale echelons gemiddeld een stuk groter waren. Hieruit leidden ze af dat lichaamslengte gedeeltelijk bepaald was door de levensomstandigheden van een persoon. Na heel wat klinische studies, weten we dat de levensstandaard effectief een rol speelt. De calorie-inname tijdens de groei en het soort voedsel dat geconsumeerd wordt tijdens deze levensfase, kunnen inderdaad mee bepalen hoe groot iemand als volwassene wordt.
Vooral de inname van proteïnen en vitamines C en D zijn bepalend. Zo dragen lange fases van ziekte en ondervoeding bijvoorbeeld bij tot een kleinere gestalte. Daarnaast zijn er ook enkele biologisch-fysiologische aspecten die meespelen: de hormoonhuishouding tijdens de groei, maar ook het geslacht (vrouwen zijn nu eenmaal gemiddeld kleiner dan mannen) en overerfbaarheid zijn bepalend. Iemand met grote ouders zal zelf gemiddeld ook groter zijn.
Toch vinden archeologen en historici vooral de eerste reeks factoren – ziekte en voeding – bijzonder interessant. Deze laten het immers toe om lichaamslengte als een indicatie voor gezondheid in het verleden te zien, dit wel op voorwaarde dat de genetische poel van de te vergelijken groepen dezelfde is. Maar hoe meten we een lichaamslengte als we niet meer hebben dan een skelet?
Meestal zijn skeletten te zeer verstoord of te slecht bewaard om in hun geheel tijdens de opgraving gemeten te worden. Zelfs bij de best bewaarde exemplaren is vaak de schedel naar achter gerold en zijn de voetbeentjes uiteengevallen. Het was de Britse statisticus Karl Pearson die in 1899 een eerste antwoord formuleerde. Hij gebruikte de lichaamslengte en lengte van enkele lange beenderen (dijbeen, opperarmbeen) van honderd ongeïdentificeerde lichamen uit een lijkenhuis in Parijs en paste hier een regressieanalyse op. Bijgevolg kon hij een formule opstellen die de verhouding tussen een beenderlengte en de volledige lichaamslengte weergaf. Na hem zijn er nog vele formules opgesteld, en dat maakt de zaak niet eenvoudig.
Wanneer we bijvoorbeeld een vaak gebruikte formule voor Romeinse populaties toepassen op de gemiddelde dijbeenlengte van een Byzantijnse man uit Sagalassos, is deze 1,68 m groot. Wanneer we een formule voor een hedendaagse Griekse populatie gebruiken, komen we dan weer op 1,77 m uit. De formule van Karl Pearson leidt tot 1,65 m, maar wanneer op de gemiddelde lengte van het opperarmbeen de daarvoor opgestelde formule van dezelfde Karl Pearson toepassen, resulteert dit in 1,75 m. Het is bijgevolg bijzonder moeilijk om de formule en het skeletelement te kiezen.
De reden hiervoor is eenvoudig: ook al zijn twee mensen even groot, de onderlinge verhouding in beenderlengtes kunnen nog steeds sterk verschillen. Er zijn door fysische antropologen enkele methodes bedacht om het toch mogelijk te maken twee skeletpopulaties met elkaar te vergelijken: door het gemiddelde van alle formules en alle skeletelementen te nemen, door rekening te houden met lichaamsverhoudingen, of door geen formules te gebruiken, en enkel de gemiddelde beenderlengtes te vergelijken.
Laat ons dit nu toepassen op de skeletten uit de Romeinse Keizertijd en Laat-Romeinse periode en uit de Midden-Byzantijnse tijd van Sagalassos. Welke methode we ook gebruiken, de Midden-Byzantijnse mannen zijn steeds groter dan de Romeinse (gemiddeld 3 tot 7 cm). De vrouwen dan weer zijn gelijkend qua gestalte in beide periodes.
Zou dit nu betekenen dat de Romeinse kinderen – of toch zeker de jongens – minder goed doorvoed of vaker ziek waren? Wanneer we kijken naar de algemene gezondheid en levensduur van de Romeinse populatie in Sagalassos, zien we het tegenovergestelde, namelijk dat ze net gezonder waren dan de Midden-Byzantijnen. Ook vertoonden ze veel minder indicaties voor ondervoeding en aten ze gemiddeld meer dierlijke proteïnen.
Was de genetische poel tussen deze twee tijdsperioden dan zo verschillend? Lichaamslengte wordt immers in de eerste plaats door genetische factoren bepaald. DNA-analyses van vondsten in Sagalassos wijzen uit dat de genetische poel vrij gelijkaardig was. Een reden voor het verschil in lichaamslengte kunnen de onderzoekers voorlopig niet bieden, al is wel duidelijk geworden dat Sagalassos geen uitzondering was.
Andere studies hebben aangetoond dat Romeinse mannen en vrouwen gemiddeld kleiner waren dan Byzantijnse of middeleeuwse: in Centraal-Europa circa 11 cm, in Centraal-Italië ongeveer 24 cm en op de Britse eilanden zelfs 25 cm. Dit wijst er dus op dat het antwoord op een grotere schaal te zoeken is, een schaal die het ‘kleine’ Efeze, of zeg maar Sagalassos, overstijgt. Maar het antwoord op de hoofdvraag is dus wel bekend: het is echt waar, de Romeinen waren kleiner.
Geef een reactie