Een bezoek aan de Area Sacra op de Largo di Torre Argentina

Zoals je gisteren kon lezen maakt de stad Rome (dankzij de financiële steun van Bulgari) werk van de publieke ontsluiting van de archeologische site op de Largo di Torre Argentina. Vandaag brengen we een bezoek aan wat overblijft van een viertal tempels uit de Republikeinse tijd, in het midden van dit plein in het hart van de stad. Om deze Area Sacra enigszins duidelijk voor te stellen gaan we er in deze tekst vanuit dat de bezoeker zich ongeveer in het midden van de Via di San Nicola de’ Cesarini bevindt, aan de zijde van de befaamde familiezaak Azienda Tessile Romana dus.

Vóór ons liggen netjes op een rij de resten van vier tempels. In de richting van de Tiber (links, richting Via Florida en Largo Arenula) bevinden zich nog drie andere tempels maar die werden nog niet opgegraven. In totaal stonden hier dus in de oudheid zeven tempels uit de Romeinse republiek op een rij. Het verst richting Tiber lag de tempel van Vulcano, daarnaast de tempel van Giunone Curite, vervolgens de kleine tempel van Giove Folgore, dan volgden de vier geheel of gedeeltelijk opgegraven tempels waarvan we vandaag de ruïnes voor ons zien.

argentinasacra
Achter ons, dus richting de Gesù, lag de Villa Publica dat een complex van tuinen en gebouwen vormde waarrond in 106 v. Chr. de Porticus Minucia Vetus werd gebouwd door consul Marcus Minucius Rufus, dit ter ere van zijn overwinning op de Scordisci, een Keltische stam uit Pannonië. In het midden van die porticus stond nog een tempel uit de tijd van de Republiek, de tempel van Nymphus. De Porticus Minucia Vetus mag niet worden verward met de Porticus Minucia Frumentaria, die elders op het Marsveld stond en waar de Romeinse burgers in de tijd van keizer Claudius (en mogelijk eerder) hun gratis portie graan konden afhalen.

Marcus Antonius vestigde zijn kantoor in de Porticus Minucia Vetus toen hij als gouverneur van Julius Caesar in 47 v. Chr. de stad bestuurde. Het gebouw werd verwoest bij de grote brand van het jaar 80, waarbij een aanzienlijk deel van de gebouwen (inclusief de tempelzone) op het Marsveld verloren ging. Domitianus liet de porticus weer herbouwen. De porticus staat afgebeeld op bewaard gebleven fragmenten van de Forma Urbis Romae, de grote marmeren stadskaart uit het begin van de derde eeuw. Hierdoor is zowel de exacte locatie als het grondplan bekend.

De porticus stond direct ten noorden van het Theater van Balbus en de Crypta Balbi en ten westen van de tempels op de huidige Largo di Torre Argentina. Het was toen een rechthoekig plein, aan alle zijden omgeven door een dubbele zuilengang. In de zuidoostelijke hoek van het plein stond de oudere Tempel van de Lares Permarini, die al in 179 v. Chr. door Marcus Aemilius Lepidus was gebouwd.

De Area Sacra Argentina (de naam is modern) omvat vandaag vier republikeinse tempels waarover niet zoveel bekend is, we weten zelfs niet met volledige zekerheid aan wie ze gewijd waren. Ze behoren alleszins tot de oudste gebouwen die in Rome bewaard zijn gebleven. Om verwarring te vermijden worden ze in de literatuur vanaf links (zijde van de Tiber) naar rechts aangeduid met de letters D, C de oudste, B de enige ronde en jongste en A, de tweede oudste. We gebruiken hierna ook deze indeling.

A lle tempels kijken uit op een esplanade belegd met travertijn. Dit travertijn uit 80 na Chr. bedekt een oudere vloer van tufsteen uit 111 v. Chr. Ongeveer een meter daaronder bevindt zich een nog oudere vloer. Een muur in tufsteenblokken met verschillende doorgangen begrensde de oostelijke zijde van het plein, dus de plaats waar we nu staan. De drie andere zijden werden afgeboord door de voormelde porticus Minucia Vetus.

Tempel D ligt uiterst links. Het grootste deel van de tempel zit nog steeds verscholen onder de Via Florida waarvan de naam niets te maken heeft met de Amerikaanse staat maar wel met een bloemenveld. De tempel is opgetrokken in travertijn en is de grootste van de reeks. Men vermoedt dat hij gewijd was aan de Lari Permarini, maar daaraan wordt nog steeds getwijfeld. De ‘laren’ waren de beschermgoden van huizen en akkers. De Romeinen plaatsten hun beeldjes in een huiskapel met muurschilderingen of in een klein schrijn. Ook buitenshuis, bijvoorbeeld op kruispunten, werden de laren vereerd. Deze tempel werd in 179 v. Chr. gewijd door Marcus Aemilius Lepidus na zijn overwinning op Antiochus, de koning van de Seleuciden die heerste van het huidige Syrië tot Iran.

De nu nog zichtbare resten, beperkt tot een aantal trappen en een stuk van de cella, zijn grotendeels afkomstig van de restauratie door keizer Domitianus. Op de sokkel van tempel D is achteraan de Colonia Felina gevestigd, het kattenasiel waarover we het gisteren even hadden. Sommige toeristen hebben duidelijk meer aandacht voor de dieren dan voor de stenen restanten uit de oudheid. Velen beseffen niet welke fantastische getuigen uit het verleden ze hier zien.

Tempel C is de oudste van de reeks en dateert uit het einde van de vierde tot het begin van de derde eeuw v. Chr. Het is een periptero sine postico of senza colonnato posteriore, dus zonder achterste colonnade zoals dat vooral in het Republikeinse tijdperk gebruikelijk was. Ook de Tempel van Venus Genetrix op het Forum van Caesar was volgens hetzelfde principe gebouwd.

De tempel had aan drie zijden een zuilenrij en aan de achterkant een blinde muur, net als de verdwenen tempel van Jupiter op het Capitool. De tempel was waarschijnlijk gewijd aan Feronia, de Italische godin van bronnen en bossen. Haar verering, reeds gekend bij de Sabijnen, werd in 290 v. Chr. in Rome officieel ingevoerd. Tijdens opgravingen kwamen blokken tufsteen te voorschijn die identiek zijn aan die van de Muur van Servius Tullius uit 378 v. Chr.

Net als de grote tempel op de Capitolijnse heuvel uit 509 v. Chr., had deze tempel een drieledige cella en een opvallend hoog podium dat bewaard bleef. Tijdens de keizertijd werd de cella herbouwd, de zuilen en het podium werden met stucwerk bekleed en van mozaïeken voorzien. In 1935 werd hier een altaar gevonden met een inscriptie uit 180 v. Chr. Vóór de tempel ligt het travertijnen pavement uit 80 na Chr., daarvoor bevindt zich een ruimte met de oudere vloer uit tufsteen die in 111 v. Chr. geplaatst werd.

Tempel B is de jongste van de reeks. Hij werd wellicht gebouwd door Quintus Lutatius Catulus na zijn overwinning samen met Marius bij Vercellae (halverwege Milaan-Turijn) op de Cimbren, toen dit Germaanse volk in 101 v. Chr. Rome dreigde aan te vallen. De tempel heeft een ronde vorm met een travertijnen trap ervoor. Dit was wellicht de Aedes Fortunae Huiusce Diei, de tempel van het dagelijks geluk.

Over het oorspronkelijke tufstenen podium werd een vloer van peperine (peperino) gelegd dat op zijn beurt met stuc werd bekleed. Peperine is een grauwgroene, typisch Italiaanse tufsteen, ook wel bekend als pepersteen omwille van de structuur die op peperkorrels lijkt. De Korinthische zuilen achteraan zijn ook van tufsteen, het fundament en de kapitelen zijn van travertijn.

Naast de tempel werden indrukwekkende fragmenten teruggevonden van een acht meter hoog marmeren vrouwenbeeld dat in 101 v. Chr. gemaakt werd door de Griek Skopas minor. De kolossale arm, de voeten en het hoofd bevinden zich vandaag in de Sala delle Macchine in het Museo Centrale Montemartini. Rechts van tempel B lag nog een gebouw dat de Romeinse dienst voor waterverdeling herbergde.

Tempel A is de meest noordelijk gelegen (rechts van onze kijkplaats) en best bewaarde tempel. Hij werd wellicht kort na tempel C gebouwd door Gaius Lutatius Catulus na zijn overwinning op de Carthagers in 241 v. Chr. Later onderging het gebouw belangrijke wijzigingen. De tempel was gewijd aan Juturna of Giuturna, de nimf der bronnen die we kennen van het Forum Romanum. De peripterotempel (peri betekent rondom) was omgeven met gecanneleerde (versierd met verticaal lopende groeven in de schacht) tufstenen zuilen met Korinthische kapitelen.

Het bruine tufsteen werd destijds afgedekt met wit stucco om zo de indruk van marmer te geven want echt marmer werd tijdens de Romeinse Republiek slechts weinig gebruikt. Deze tempel werd tijdens de keizertijd gerestaureerd wat blijkt uit de twee marmeren zuilen. Tijdens de middeleeuwen heeft men in de ruïnes het kerkje San Niccolà de Calcarario gebouwd, daarvan zijn nog twee apsissen zichtbaar met sporen van fresco’s. Daar bovenop werd tijdens de achttiende eeuw nog een kerk neergezet op het straatniveau dat inmiddels bereikt was. In zijn naam herinnert de kerk aan de calcare, de kalkovens van de Via dei Calcari, waarin klassiek marmer tot ongebluste kalk werd verbrand.

De open ruimte gelegen voor B, E en A is bedekt met een parement in travertijn uit het einde van de eerste eeuw na Chr. Travertijn is een marmerachtige, poreuze kalkafzetting die vooral voor muur- en vloerbekleding gebruikt werd. Vóór de trappen van tempel A zie je rechts vier heropgerichte zuilen, het zijn overblijfselen van het Hecatostylum, de porticus gebouwd door Pompeius (106-48 v. Chr.) die honderd zuilen telde. Deze porticus lag tussen het Theater van Pompeius en de huidge Area Sacra Argentina, maar had een uitloper die zich uitstrekte tot voorbij tempel A en evenwijdig liep met de huidige Corso Vittorio Emanuele II.

De vier heropgerichte zuilen behoorden tot deze noordelijke uitloper van de porticus. Van de 100 zuilen van het Hecatostylum zelf kunnen we vandaag nog 44 exemplaren terugvinden op de binnenplaats van de Cancelleria. Ovidius (48 v. Chr.-18 na Chr.) schrijft in zijn ‘Ars amatoria’ het volgende: ‘Ben je toe aan een amoureus avontuur, ga dan naar de zuilengalerij van Pompeius, want daar, in de weldadige schaduw, vind je alles wat je hart begeert’.

We verplaatsen ons nu best naar de achterkant van de tempels, dus naar de overzijde, langs de Via di Torre Argentina. Achter tempel A zien we rechts, onder ons, een naar voren gebogen muurtje met een verlengde naar links. Het zijn de resten van een latrine die behoorde tot de porticus van Pompeius. Het afvoerkanaal van de waterspoeling is nog duidelijk zichtbaar, maar de zitplaatsen zijn verdwenen. De toiletten uit de oudheid waren individueel voorzien van twee openingen, een bovenaan en een vooraan. Zo konden de Romeinen, netjes naast elkaar, zich al zittend met een aan een stokje bevestigde spons reinigen.

Openbare toiletten worden in Rome nog steeds ‘vespasiani’ genoemd, dit naar keizer Vespasianus, die er een aantal had laten bouwen en betaling verlangde van de leerlooiers die de urine afnamen voor hun bedrijf. Zijn zoon Titus verweet hem dat hij mensen liet betalen om aan een natuurlijke behoefte te voldoen. De keizer haalde een gouden munt te voorschijn, hield die Titus onder de neus en sprak de beroemde woorden ‘pecunia non olet’, geld stinkt niet.

Zoals verteld lag achter de reeks tempels de porticus van Pompeius of Hecatostylum, waarvan we daarnet een deel van de noordelijke uitloper zagen. In het midden, achter de ronde tempel B, lag een rechthoekige exedra (een uitbouw). Daarvan kunnen we hier de resten van de buitenwand terugvinden, gelegen tussen het gebogen deel van de latrine en de boom achter tempel C, dus niet de bakstenen muren achter B, maar wel de muur met drie vooruitkomende delen.

Terwijl Caesar op het Forum Romanum een nieuwe curia liet bouwen, deed deze rechthoekige exedra, de Curia Pompeia, voorlopig dienst als vergaderzaal voor de Romeinse senatoren. De ruimte werd gedomineerd door een groot beeld van Pompeius. Het was hier, in deze exedra, dat Julius Caesar op 15 maart 44 v. Chr. of zoals Cicero het schrijft ‘op de iden van maart’, vermoord werd. Volgens de Etruskische kalender bepaalde de iden het midden van de maand. De moordplaats kan gesitueerd worden, tussen de ronde tempel en het gebouw achter ons met nr. 47 (bruine poort) naast de schouwburg aan de overkant van de straat.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.