De talrijke fraaie parasoldennen of steenpijnbomen van Rome worden bedreigd door een invasief insect. De toumeyella parvicornis is oorspronkelijk afkomstig uit Noord-Amerika en werd ook waargenomen in de Caraïben. In Europa werd de parasiet voor het eerst opgemerkt in het najaar van 2014 in de regio Campania. Een jaar later begon het insect zijn verwoestende opmars naar andere Italiaanse regio’s.
De unieke skyline van Rome, bezaaid met talrijke basiliekkoepels en beroemde monumenten, zou niet volledig zijn zonder de vele steenpijnbomen in het landschap. Ze staan ook bekend als parasoldennen, pignolia-nootdennen of onder hun botanische naam Pinus pinea. Ze kunnen tot ongeveer 30 m hoog worden.
De steenpijnbomen (of tenminste hun verre voorouders) werden eeuwen geleden door Griekse immigranten naar Italië gebracht. De karakteristieke parasoldennen maken tegenwoordig deel uit van het algemene stadsbeeld van Rome, van het centrum tot aan de kust. Door hun pure en sierlijke uiterlijk zijn de bomen bijzonder decoratief.
De befaamde Romeinse steenpijnbomen leveren in de warme zomermaanden heerlijke schaduwplekken, hebben het binnenland eeuwenlang beschermd tegen de zoute zeewind en de verdere erosie van de kustlijn en de kliffen beperkt.
De steenpijnbomen zijn vandaag wettelijk beschermd, maar hoe tegen de huidige vijand moet worden opgetreden is nog niet duidelijk. Ingrijpen is echter dringend nodig.
Het uitheemse insect verspreidt op de bomen uitwerpselen, een kleverige honingdauw, waarop vervolgens een schimmel woekert die de takken en bladeren systematisch bedekt met een zwarte patina. Deze roetzwarte schimmel leidt tot naaldverlies, waardoor de prachtige groene kruinen van de bomen uiteindelijk verdwijnen.
Bij aantasting reageert een gezonde pijnboom door nieuwe naalden te genereren, maar als dat proces blijft duren, verzwakt de boom en raakt hij na enkele aanvallen uiteindelijk in de greep van de parasiet.
Een aangetaste boom is gemakkelijk herkenbaar doordat zich onderaan een ongewone hoeveelheid dennennaalden bevindt. Die zijn vaak bedekt met een kleverige substantie.
Omdat het een niet-inheemse soort is, heeft het ongedierte geen natuurlijke vijanden in Italië, wat betekent dat de insecten zich ongeremd kunnen vermenigvuldigen en zich zonder enige beperking door de natuur kunnen verspreiden.
In de omgeving van Napels, waar ze voor het eerst opdoken, hebben de insecten al flink toegeslagen en nu hebben ze ook Rome bereikt. In de zuidelijke buitenwijken van Mostacciano, Spinaceto en Castel di Decima werden de parasoldennen al gedecimeerd. Nu wordt gevreesd voor de talrijke exemplaren die in Rome en de onmiddellijke omgeving groeien.
Het Romeinse gemeenteraadslid Ilaria Piccolo trekt aan de alarmbel omdat Rome haar eeuwenoude en typische bomenerfgoed van onschatbare waarde dreigt te verliezen. Volgens Piccolo zijn naar schatting minstens 50.000 van de ongeveer 82.000 pijnbomen in gevaar.
Hij dringt er bij burgemeester Raggi op aan om tijdig maatregelen te nemen zodat de bomen kunnen worden gered. Hoe dat precies moet gebeuren is echter niet duidelijk.
Tot nu toe heeft het stadsbestuur ook nog niet echt gereageerd op de alarmkreet. Het stadsbestuur is een passieve getuige van de decimering van haar groene karakteristieke erfgoed, zegt Piccolo daarover.
Raggi liet enkel weten dat, hoewel de iconische en statige parasoldennen deel uitmaken van het panorama van de stad, geld moet worden vrijgemaakt om de verouderde bomen te kappen vooraleer ze op eigendommen of hoofdwegen vallen en schade veroorzaken.
Overigens zijn niet enkel de omvallende bomen gevaarlijk, hun wortels veroorzaken soms ook diepe scheuren in het asfalt. Dat veroorzaakte eerder dit jaar op de Via Ostiense nog de dood van een jonge motorrijder.
Momenteel worden de 82.000 pijnbomen in Rome systematisch gecontroleerd. Maar dat is een behoorlijk langdurig karwei en de inspectie kan bovendien alleen bovengronds plaatsvinden. Controle van de wortels of de stevigheid van de bomen is onmogelijk omdat het geschikte materiaal en de instrumenten daarvoor ontbreken.
Guglielmo Calcerano, de Romeinse woordvoerder van de Groene Federatie (Federazione Nazionale Verdi), de ecologische partij van Rome, zegt dat alleszins een tussenkomst op regionaal niveau vereist is.
Hij roept op tot meer wetenschappelijk onderzoek en het gebruik van natuurlijke methodes om de insecten tegen te gaan, zoals het vrijlaten van ‘roofzuchtige’ lieveheersbeestjes.
Ook de regio Lazio heeft nog geen richtlijnen uitgevaardigd om het invasieve insect aan te pakken of informatie verstrekt over de bestrijdingsmiddelenmiddelen die daarbij eventueel mogen gebruikt worden. Al bestaat er geen behandeling die de parasiet effectief verdelgt.
Een forse snoeibeurt van de bomen is een andere remedie, maar die ingreep kan contraproductief zijn, omdat de bomen hierdoor na verloop van tijd groter worden, waardoor sommige exemplaren te zwaar worden en alsnog omvallen.
De iconische pijnbomen zijn in Rome talrijk aanwezig langs wegen, in parken en in villatuinen, maar zijn ook terug te vinden op vele andere plekken in de stad. Dat is niet altijd zo geweest.
Honderd jaar geleden bijvoorbeeld, bevonden zich langs de Via Appia Antica amper pijnbomen, vandaag zou de beroemde Romeinse weg zonder de fraaie parasoldennen niet meer hetzelfde zijn.
De bomen horen thuis in de mediterraanse regio, maar zijn ook te vinden in delen van Noord-Afrika, de Canarische Eilanden, Zuid-Afrika en Nieuw-Zuid-Wales.
Ze werden duizenden jaren geleden in deze regio’s, ver buiten hun verspreidingsgebied, gekweekt en zijn vrijwel niet te onderscheiden van de ‘echte’ inheemse dennen.
De soort levert al minstens zesduizend jaar eetbare pijnboompitten, die in het mediterraanse gebied eeuwenlang werden verhandeld en gegeten. Ook de Romeinse legionairs gebruikten regelmatig pijnboompitten als voedingsbron.
De pitten zijn nog steeds vaak terug te vinden in de Romeinse keuken. Ze worden rauw of geroosterd gegeten en zijn één van de ingrediënten van pesto.
De zaden van de pijnboompitten moeten echter op hun beurt afrekenen met nog een andere bedreiging, namelijk de leptoglossus occidentalis of bladpootrandwants, eveneens een exoot uit Noord-Amerika.
Dit insect kwam eind de jaren ’90 van de vorige eeuw in Italië terecht, samen met een lading geïmporteerd hout uit het westen van de Verenigde Staten. Het voedt zich met het sap van de zich ontwikkelende kegels van coniferen.
Hierdoor verdorren de zaden en ontwikkelen de kegels zich vaak niet volledig. Daardoor wordt de natuurlijke reproductie van nieuwe pijnbomen bedreigd, wat zorgwekkend is gezien de relatief korte levensduur van de soort.
In de fascistische tijd zagen de autoriteiten de parasoldennen als een symbool van ‘Italianità’. Op Kerstmis 1937 plantte Mussolini een pijnboom op Piazza Venezia, de eerste in een rij van tweeduizend bomen die zich uitstrekte van het Forum Romanum tot wat nu de zuidelijke buitenwijk van de EUR is.
In dit laatste gebied had in 1942 de Esposizione Universale di Roma of Wereldtentoonstelling moeten plaatsvinden, maar dat feestje ging omwille van de Tweede Wereldoorlog niet door.
De bomen van Mussolini zouden uiteindelijk zowat de hele Via Imperiale (vandaag de Via Cristoforo Colombo) tot aan Ostia, bij de zee, afbakenen.
Maar in de jaren ’30 ging had men er nog geen besef van dat de natuurlijke levensduur van de dennen, theoretisch en in het allerbeste geval 150 tot 180 jaar, in een stedelijke omgeving minstens zou gehalveerd worden.
In Rome betekent dat concreet dat de bomen die werden geplant in de tijd van Mussolini, vandaag hoe dan ook stilaan hun levenseinde naderen. De insecten versnellen echter dat proces.
Dat is de jongste tijd ook goed merkbaar doordat steeds vaker bomen omvallen en daarbij niet zelden flink wat schade aan huizen of auto’s veroorzaken. Bij de minste windvlaag moet de brandweer wel ergens omgevallen parasoldennen komen verwijderen.
Andere omgevingsfactoren bespoedigen het verval van de dennen nog meer. Onregelmatige temperaturen hinderen het natuurlijke herstel van de bomen en stimuleren de levensomstandigheden van de invasieve insecten.
Zoals dat in de natuur gaat, past de vegetatie zich reeds aan. De Pinus pinea wordt hier en daar al verdrongen door de Juniperus thurifera en Quercus ilex, twee soorten die iets beter bestand zijn tegen de insecten.
Volgens de filosoof en historicus Plutarchus (omstreeks 46 tot minstens 120 na Chr.) was de pijnboom eerst heilig voor de vruchtbaarheidsgodin Cybele en daarna voor Neptunus.
De boom is indirect ook verantwoordelijk voor de typische harssmaak in retsina, de Griekse wijn die we vandaag nog altijd kennen.
Zevenduizend jaar geleden bewaarden de Grieken hun wijn in amforen die verzegeld werden met hars van pijnbomen en later van de aleppoden. Daardoor kreeg hun wijn na enige bewaartijd op natuurlijke wijze (en oorspronkelijk onbedoeld) een harssmaak.
In de eerste eeuw v. Chr. begonnen de Romeinen, die niet over hars van de aleppoden beschikten, hun wijn in vaten te bewaren, waardoor de noodzaak om hars te gebruiken verdween. In het Oost-Romeinse Rijk bleef men echter nog wel amforen met hars gebruiken.
Plinius de Oudere schreef in zijn Naturalis historia dat hars uit de bergen beter geschikt was om amforen te verzegelen. Maar Lucius Iunius Moderatus Columella noteerde in De re rustica, dat hars de smaak van goede wijn bederft.
De diplomaat en historicus Liutprand van Cremona klaagde in zijn Relatio de legatione Constantinopolitana ad Nicephorum Phocam, dat hij aan het hof van de Byzantijnse keizer Nikephoros II Phokas ondrinkbare wijn met hars had gekregen.
Het moet zijn dat de voorliefde voor harssmaak bij de Grieken is blijven hangen, want tegenwoordig wordt, om toch de oude vertrouwde smaak in de wijn te hebben, kunstmatig hars aan witte wijn toegevoegd.
Die is afkomstig van zowel de aleppoden, de Turkse den, de sandarak als de mastiekboom. Gewoonlijk gaat het om een dosis van ongeveer 1 procent, maar de harssmaak in de Griekse retsina kan zeer sterk variëren per merk.
De steenpijnbomen werden in Rome ook gebruikt voor het bouwen van meubels en schepen, waarbij op een bepaald ogenblik het woord ‘pinea’ zoveel betekende als ‘schip’.
In de oudheid hadden de heuvels van Rome elk hun eigen heilige bos dat werd beschermd door een priester. Wie daar zomaar een boom kapte, riskeerde de doodstraf. Met de geleidelijke vernietiging van de aquaducten na de val van het Rijk, droogden de beroemde horti en groene oases van Rome echter letterlijk uit.
Groen bleef tot zelfs in de achttiende eeuw eerder schaars in Rome. In die periode klaagden de Grand tour-reizigers regelmatig over de stoffige straten van de stad, de boomloze wegen en het gebrek aan groene boulevards.
De meest karakteristieke bomen die we vandaag aantreffen in Rome zijn bijna allemaal van elders afkomstig. Palmbomen zouden in Rome terechtgekomen zijn dankzij de voorliefde van Julius Caesar (100 – 44 v. Chr.) voor dadels. Samen met de terugkeer van de legioenen van keizer Titus (79 – 81) uit Judea zouden massaal palmbomen naar Italië worden gebracht.
Perzikbomen verschenen dan weer in Rome op het einde van de tweede eeuw, toen ze door keizer Septimius Severus (193-211) vanuit Perzië naar Italië werden gehaald.
De cipres heeft altijd een centrale rol gespeeld in het ontwerp van de belangrijkste tuinen, maar de boom werd in verband gebracht met de dood omdat hij bij crematies werd gebruikt. De sterke geur moest de stank van de lijken inperken. Cipressen werden ook gebruikt om de standbeelden van Pluto, de Romeinse god van de onderwereld te versieren.
Volgens sommigen bevindt zich in het vroegere klooster dat gedeeltelijk werd gebouwd op de Thermen van Diocletianus (sinds de ontruiming van het klooster in 1889 werd dit het Museo Nazionale Romano) een cipres die door Michelangelo persoonlijk zou geplant zijn. Of dat verhaal klopt is nog maar de vraag.
De palmbomen van Rome hebben eveneens af te rekenen met een verwoestend insect, de rode snuitkever, die vanuit Noord-Afrika via Sicilië op het Italiaanse vasteland arriveerde en nu al enkele jaren toeslaat in de hoofdstad.
De beestjes doen zich te goed aan de vruchten, zaden en bloemknoppen van de palmboom. Naar schatting is ongeveer dertig procent van het aantal palmen in de regio Lazio aangetast.
De ziekte is pas merkbaar als de bovenste takken beginnen te hangen en afsterven. Tegen die tijd is het vaak al te laat om de bomen nog te redden, hoewel uitgebreide en herhaaldelijke behandelingen met sproeistoffen de jongste jaren toch wel een heleboel bomen in Rome hebben gered, vooral in de Orto Botanico, de botanische tuin van Rome.
Precies tien jaar geleden werd tot ontzetting van vele Romeinen vastgesteld dat één van de beroemde vijf palmbomen op Piazza di Spagna, aan de voet van de Spaanse Trappen, aan het afsterven was.
De boom kreeg toen eveneens een aanval te verduren van de rode kever. De overige bomen waren nog niet aangetast en konden op het nippertje worden gered.
Ook de platanen, de je vooral terugvindt langs de Tiber, de Passeggiata del Gianicolo, langs de Viale Trastevere en vele andere boulevards, hebben het moeilijk. Ditmaal zijn echter geen insecten verantwoordelijk voor de slechte toestand van sommige bomen.
Platanen verlagen de omgevingstemperatuur en absorberen vervuiling. Een boom van 15 m hoog kan per uur tot 10 kg koolstofdioxide opnemen. Maar tegen het nooit aflatende drukke autoverkeer van Rome kunnen ze niet op.
Het loodniveau in de bladeren van de platanen die zich naast drukke wegen bevinden, blijkt twintig tot tachtig keer hoger te zijn dan bij hun soortgenoten elders in de stad.
Dat resulteert in een soort plantaardige eczema, met als voornaamste kenmerken ziekelijk gele stammen en schilferende schors. De oudste platanen in Rome werden geplant na de eenwording van Italië in 1871.
Andere bomen die in Rome veel voorkomen zijn vaak eveneens exoten en ze groeien op plekken waar ze dat dus niet zouden moeten doen.
Zo is er de Ailanthus altissima of hemelboom, die in de achttiende eeuw vanuit China door Jezuïeten mee naar Rome werd gebracht. Je vindt deze bomen vandaag op diverse plekken in de stad, onder meer in de Via del Pigneto.
Het zijn meestal ook deze bomen die de jongste jaren met hun wortels systematisch de Aureliaanse Muur ondermijnen. De oude stadsmuur en de straatverharding in de omgeving worden door het wortelstelsel letterlijk omhoog gedrukt, waardoor de muur regelmatig brokstukken verliest of te maken krijgt met verzakkingen.
De boom is overigens minder sterk dan hij lijkt en wordt na een dertigtal levensjaren veel fragieler waardoor hij bij een beetje harde wind al snel omver waait, met alle gevolgen vandien.
De boom trekt zich niets aan van vervuiling, overwoekert spoordijken en snelwegen, groeit snel en plant zich dankzij de verspreiding van ontelbare zaden ook massaal voort. Deskundigen vergelijken de Ailanthus weleens met een botanische tijdbom.