Avonturen met opschriften – XXIV
Meer dan twee jaar geleden begonnen we met de rubriek ‘Avonturen met opschriften’, een reeks bijdragen speciaal bestemd voor het aanzienlijke aantal classici onder onze leden (maar uiteraard ook bijzonder leerrijk voor alle anderen). Wij krijgen hiervoor de gewaardeerde medewerking van dr. Michiel Verweij van de Koninklijke Bibliotheek van België. Dit is de 24ste bijdrage in deze reeks.
* * * * *
Wij zijn gewend aan een straatbeeld vol tekst: reclameborden, uithangborden, wegwijzers, aankondigingen enzovoort. In het oude Rome was dat niet minder het geval.
Gelukkig (voor ons) zijn heel wat van die getuigenissen op duurzaam materiaal bewaard gebleven. Gelukkig (voor ons) hadden de Romeinen de gewoonte om heel veel opschriften te maken en er zijn er dan ook tienduizenden bewaard.
Op verzoek van S.P.Q.R. stel ik enkele van deze teksten voor. Op zoek naar het verhaal dat er achter zit… Vandaag deel 24. De vorige bijdragen in deze reeks kan je hier nalezen.
Schrijver dezes zal het maar eerlijk bekennen: hij heeft de moed verloren. Ineengedoken in zijn isoleercel zit hij af te wachten wat er verder gaat gebeuren.
Is er dan geen lichtstraaltje? Rome is zo ver weg, zo onbereikbaar ook, zeker als je bij wijze van spreken nog elke straat die je in wilt lopen, moet reserveren. En geen toegang tot Rome betekent geen nieuwe opschriften. En geen nieuwe opschriften betekent geen nieuw verhaal. Reden genoeg dus om moedeloos te zijn.
Als er dan geen nieuwe te vinden zijn, geen verse ideeën die zich aandienen, dan maar een oude koe uit de sloot. De oudste die we in het Latijn hebben. Ook al is dit een koe met identiteitsproblemen, want is het nu of is het niet?
Het gaat om de speld. Nu stuurt een van de vrienden van Schrijver dezes, Alexander Agricola, om zijn Latijnse naam te geven, af en toe een bericht door dat hij gevonden heeft op de Nederlandse website De Speld. Een site met pseudo-nieuws, satirisch van bedoeling (niet altijd van effect). In zekere zin fakenews dus. En dat is voor onze speld ook van toepassing.
Al zou het fakenews misschien eerder fhefhaked-nieuws kunnen zijn. Dat laat Schrijver dezes voorlopig in het midden.
Menige lezer heeft nu onderhand wel door dat het om de Fibula Praenestina gaat, een mantelspeld met twijfels. Twijfels over de betekenis en over de authenticiteit: ook al neigt de wetenschap op dit moment na het laatste spectaculaire resultaat van het wetenschappelijk onderzoek tot het aannemen van de authenticiteit.

Uiteraard tot het volgende spectaculaire resultaat van het volgende wetenschappelijk onderzoek andermaal definitief bewijst dat het toch een vervalsing is. Voor zolang als dat duurt. Uiteraard. Voortschrijdend inzicht. Weet u wel.
Goed, waar gaat het om? In 1871 werd er ergens in Palestrina een gouden speld gevonden die in de 7de eeuw v.Chr. wordt gedateerd. In 1887 werd de vondst bekend gemaakt. De speld was spectaculair door de aanwezigheid van een Latijns opschrift:
MANIOS:MED:FHE:FHAKED:NUMASIOI.
Dat wordt meestal getranscribeerd als:
Manios med fhefhaked Numasioi.
Wat in Ciceroniaans Latijn is:
Manius me fecit Numerio.
En in vertaling (waarschijnlijk en dus voorlopig):
‘Manius heeft mij voor Numerius gemaakt.‘
Meestal en waarschijnlijk. U raadt het al. U moet onderhand toch wel gewend zijn aan het feit dat niets eenvoudig is. Bijna twee jaar ervaring met virologen en coronapolitici heeft u dat toch wel bijgebracht.
Maar vergeleken met waar classici, oud-historici en archeologen toe in staat zijn, is het gedoe van de virologen en politici maar armzalig geklungel: wij kunnen de dingen nog veel ingewikkelder en onzekerder maken, zodat we het liefst tot een conclusie komen waarbij het ‘niet van tevoren geheel onmogelijk is dat er een argument bestaat dat in het licht van een bepaalde interpretatie zou ondersteunen dat iets zus of zo is’.
Liefst met een ontmoedigende reeks voetnoten. (Dat is ook de bedoeling van voetnoten: aangeven dat je er zelf verschrikkelijk veel van af weet en tegelijk ontmoedigen dat een lezer dat allemaal gaat verifiëren of nakijken, want dan zou kunnen blijken dat de auteur het toch minder goed gesnapt heeft dan hij nu voorwendt.)
Eigenlijk zouden wij het liefst de tekst helemaal laten schieten en alleen de voetnoten publiceren, maar dat willen de redacties van tijdschriften dan weer niet. In hun enggeestige benepenheid, want wat is er leuker dan voetnoten? Voilà. Het hoge woord is eruit.
Om te beginnen is het zo dat de lezing fhefhaked niet door iedereen zo getranscribeerd wordt. Er zijn er ook die vhevhaked lezen. Het teken in kwestie, F, is later zeker onze f, maar in het Etruskisch wordt het vaker v getranscribeerd. En de letters ogen erg Etruskisch, ook al is de taal zeker niet Tuskisch.

De woorden worden gescheiden door een dubbele punt ‘:’. Goed. Alleen staat er ook tussen fhe en fhaked een ‘:’. Waarom? Niemand heeft een andere uitleg voor deze vorm gegeven dan wat zo dadelijk gaat volgen. De vraag is dus niet beantwoord. Nauwelijks gesteld zelfs. En aangezien de Grote Speurder ook ergens oververmoeid zit te zitten, zal dat nog wel even zo blijven, vreest Schrijver dezes.
De taalkundige duiding van dit opschrift gaat als volgt. Manios is het onderwerp (daar is zowaar iedereen het over eens: ook wie ervan overtuigd is dat dit een vervalsing is, zal beamen dat Manios het onderwerp is), waarin de oudere nominatiefuitgang -os nog niet tot de normale Latijnse uitgang -us is geworden.
Med geldt als het lijdend voorwerp en komt dus overeen met het klassieke me in de accusatief. Klein vraagtekentje toch: normaal is de uitgang op lange klinker + d die van de ablatief (meretod = merito = ‘verdiend, terecht’). Een ander archaïsch voorbeeld waar Schrijver dezes al eerder over heeft uitgeweid, op de cippus onder de Lapis niger, is iouuestod, waarin u uiteraard probleemloos iuste ‘terecht, correct’ herkent.
Fhefhaked wordt meestal geduid als een 3de persoon indicatief perfectum actief van facere ‘doen, maken’ = ‘heeft gemaakt’. Het zou dan gaan om een perfectumstam met reduplicatie, maar omdat de herhaling de moeder van de waarheid is en omdat herhaling de moeder van de waarheid is, komt Schrijver dezes daar dadelijk nog op terug.
Numasioi vraagt iets meer uitleg. Logischerwijs gaat het om het meewerkend voorwerp. Dat wordt ondersteund door de uitgang -oi met dezelfde i die we ook in het Grieks nog zien in dezelfde verbuiging (λόγῳ). In het Latijn duikt die i op in alle andere verbuigingen (rosae, matri, rei), maar niet in de zgn. o-declinatie waartoe Numasius zou horen.
De s tussen twee klinkers (intervocalische s) is hier uiteraard nog te vinden, maar zou later tot r worden (rotacisme), terwijl de a in deze positie op een bepaald moment tot e geworden is. ER lijkt dus eigenlijk geen vuiltje aan de lucht…

Daarmee beschikt u over de feiten. Wat moeten we hier nu van denken?
De verdenking van valsheid berust op de verdachte vondstomstandigheden. Niemand weet, zoals boven al gezegd, waar deze speld precies is gevonden. Ook de lange tijd die tussen vondst en openbaarmaking ligt, is verdacht.
Dat zijn inderdaad twee verdachte feiten, maar daarom hoeven ze nog niet noodzakelijkerwijs tot de conclusie te leiden dat er van een vervalsing sprake is. Als de vondst gedaan is bij illegale opgravingen (en die waren er destijds bij de vleet), dan had de vinder alle reden om de juiste vindplaats geheim te houden.
Ook de lange tijd tot aan de publicatie kan zo goed worden verklaard. De Italiaanse etruscologe Margherita Guarducci (foto hierboven) heeft onder meer op deze gronden gesuggereerd dat er een Romeinse juwelier van verdacht allooi mee gemoeid zou zijn. De feiten zijn dus inderdaad verdacht, maar hoeven niet dwingend tot deze conclusie te leiden.
Overigens geldt de discussie over de authenticiteit alleen het opschrift. Over de speld zelf is iedereen unaniem het eens: die is echt 7de-eeuws v.Chr.
Als argumenten vóór authenticiteit zijn onder meer volgende vondsten naar voren gebracht:
– De transcriptie FH als f is pas na de vondst definitief bewezen: een vervalser zou dat niet hebben kunnen weten. Dit argument is minder sterk dan het lijkt, want als een vervalser zelf taalkundig onderlegd was en de discussie gevolgd had, zou hij de ‘gok’ hebben kunnen wagen.
– De naam Numasios is in Etruskische context door een later gevonden opschrift bewezen. Een vervalser zou dat niet hebben kunnen weten. Ook dat is minder sterk dan het lijkt, want er zijn heel wat namen en vormen te bedenken die later een Etruskische of andere parallel blijken te hebben. Bovendien ligt Palestrina niet in Etruskisch gebied al zouden de Etrusken er iets later (6de eeuw v.Chr.) wel de macht uitoefenen, net als in Rome dus. U merkt het: Schrijver dezes is in een rebelse stemming!
– Materiaalanalyse toont aan dat de sporen bij het opschrift op de speld het resultaat zijn van een ouder proces en niet te verklaren zijn, mocht het opschrift pas in de 19de eeuw ingegrift zijn. Kijk, daar weet Schrijver dezes niets op te zeggen, dus recalcitrant als hij is, gaan we meteen naar het volgende over en laten hem mokken.
– Er is een parallel gevonden voor de vorm fhefhaked. In de ogen van Schrijver dezes weegt dat nog niet op tegen de problemen die hij dadelijk uit de doeken zal doen.
Kortom, MEN is het er nu over eens dat het definitieve bewijs voor authenticiteit is geleverd, maar net zoals over het Rijk der Vrijheid geldt dat iets pas definitief is, als het definitief is. Over 10 jaar nog eens kijken dus…

Nu naar fhefhaked. U raadt het nooit, maar ook dit is gebruikt als argument voor de vervalsingstheorie: deze vorm zou nl. met het Engelse faked overeenkomen…
Doch Schrijver dezes laat zich niet met dit soort spitsvondigheden in. In wezen is deze vorm gewoon problematisch. In het Latijn heeft een werkwoord een stam voor het praesens en een andere stam voor het perfectum (en steeds afgeleide tijden). Meestal is de laatste op een of andere manier van de eerste af te leiden.
Nu bestaan er verschillende ‘technieken’. De meeste min of meer regelmatige werkwoorden voegen -ui (waarin de u zowel als klinker u als als medeklinker v kan optreden): amaui, horrui. Andere vormen de perfectumstam door toevoeging van een s: contempsi. Ouder zijn twee andere ‘technieken’, nl. verandering van de klankkleur en/of de lengte van de klinker in de stam: agere > egi, en de reduplicatie.
Persoonlijk vindt Schrijver dezes het laatste verreweg het leukste:
tetigi, cecidi, cecini, spopondi, pepuli enzovoort: steeds wordt de eerste medeklinker van de stam herhaald. Dat laatste is dus ook in fhefhaked gebeurd. Over de d aan het eind hoeft u zich geen zorgen te maken, die is later volgens bekende klankwetten overgegaan in t.

Maar, zullen de doorgewinterde latinisten zeggen in een vlaag van herkenning nu hun ineens de oude lijsten van stamtijden toewaaien: het perfectum van facere is toch feci. Welnu, Schrijver dezes zegt u daarop: u hebt gelijk, volkomen gelijk! Feci met een lange e. Dus zonder de minste zweem van reduplicatie bij dit werkwoord. In feite is de klassieke perfectumstam van dit werkwoord gewoon niet met de vorm op de Fibula in verband te brengen.
Dus zitten we met een probleem.
Maar dat wordt er niet beter op als iemand probeert de inhoud te duiden. Het lijkt allemaal zo simpel. Manius heeft mij gemaakt voor Numasius (laten we even de oudere vorm gebruiken, anders zou Numasius zichzelf niet eens herkennen!). Maar wat wil dat zeggen?
– Manius kan de edelsmid zijn die op vraag van Numasius deze speld heeft gemaakt of eventueel gewoon voor Numasius, ook zonder vraag. Moeten we dit dan zien als een soort reclame? Veel parallellen hiervoor zijn er overigens niet.
– Manius heeft dit voor Numasius laten maken, door een verder anoniem gebleven edelsmid. Dat lijkt al aannemelijker. Alleen ontbreekt het hier ook aan echt veel parallellen. Bovendien: een man laat een speld maken voor een andere man? In deze tijd? Het kan natuurlijk. We kennen uit de Griekse wereld heel wat gevallen, maar in de Italische heeft de pederastie nooit succes gehad. Of gaat het om een ander soort geschenk? Met welke bedoeling dan? En vooral ook: waarom hebben we zo weinig parallellen gevonden?
– Derde hypothese. U weet dat als archeologen iets niet kunnen duiden, het altijd een heiligdom wordt. Dat geldt ook hier. Manius heeft deze speld niet zozeer voor een aardse Numasius gemaakt, maar voor een god Numasius (van wie overigens elk spoor verder ten enenmale ontbreekt, want de Etruskische parallel voor Numasius is een familienaam).
Taalkundig wordt dat ondersteund door een andere interpretatie van de vorm fhefhaked, nl. niet als een perfectum van facere, maar als een vorm die verwant is met een op Sicilië gevonden opschrift waarin de vorm dedaked staat. Deze zou dan van een wortel dhǎk < dhǝk afkomstig zijn, waardoor de vorm verwant is met het Griekse ἔθηκε. Kijk, daar hebt u niet van terug.
Schrijver dezes ook niet trouwens.
In feite zijn er diverse mogelijkheden:
De Siciliaanse vorm lijkt erg op die op de Fibula, maar op Sicilië spraken ze van alles in die tijd, Siculisch en Grieks en in ieder geval geen Latijn, zelfs geen Proto-Latijn. Een Siciliaanse variant is dus met uiterste voorzichtigheid te benaderen.
In deze theorie wordt de betekenis dan niet zozeer ‘Manius heeft mij voor Numasius gemaakt’, zoals iedereen altijd zegt, maar ‘Manius heeft mij aan Numasius gewijd’. Eerlijk gezegd klinkt een dergelijke betekenis of tenminste bedoeling heel wat waarschijnlijker dan een suggestie van een geschenk van de ene persoon aan de andere. Het materiaal is bijzonder kostbaar.
Maar natuurlijk weten we niet waar de speld gevonden is, in een graf of in een andere context. En nog minder weten we ( met excuses voor de herhaling, maar u bent in deze coronatijd toch onderhand wel gewend geraakt aan het feit dat steeds hetzelfde herhaald wordt en dat als het niet werkt, het nog maar eens herhaald wordt) wie of wat voor een godheid Numasius was.
Daarmee zijn we rond. Wat weten we nu eigenlijk? We hebben een gouden speld uit de 7de eeuw v.Chr. die mogelijk gevonden is in een graf in Palestrina en waarvan niet uitgesloten is dat het daarop aangebracht opschrift authentiek is. Dat zou daarmee het oudste Latijnse opschrift zijn, zij het wel van het Palestrijns Latijn, niet van het Romeinse.
Plaats van vervaardiging is uiteraard onbekend. De zin is volledig (dus niet fragmentarisch) bewaard, maar de juiste betekenis blijkt bij nadere beschouwing minder eenvoudig dan het lijkt. Wie de twee personen zijn, is in de nevelen der geschiedenis verdwenen. Waarom Manius de speld aan Numasius gaf/maakte/wijdde, ontsnapt ons volledig.
Kortom, het lijkt allemaal zo duidelijk en uiteindelijk is het allemaal zo vaag en ondoorgrondelijk. Het is om er moedeloos van te worden. Dit ook al. En Schrijver dezes zucht eens diep en staart moe(deloos) uit het raam.
* * * * *
Wie deze fibula eens in het echt wil zien: de speld wordt bewaard in het Museo Preistorico Etnografico Luigi Pigorini (Piazza Guglielmo Marconi 14) in Rome.