De voorbije maanden hebben we de basilica di Santa Maria in Trastevere grondig verkend. De verschillende afleveringen in deze reeks kan je hier nalezen. Aansluitend op die reeks nemen we de komende weken nu en dan ook een kijkje in de directe omgeving van deze kerk en het gelijknamige plein.
Vlakbij Piazza Santa Maria in Trastevere staat nog een andere kerk, de San Callisto, die gewijd is aan de heilige en paus Callixtus I. De relikwieën van Callixtus, die ook zijn naam gaf aan de catacombe van San Callisto aan de Via Appia Antica, worden bewaard in een schrijn onder het altaar van de voormelde basiliek Santa Maria in Trastevere.
Het niet zo aantrekkelijke Piazza di San Calisto ontleent zijn naam aan de kerk die er staat, dat samen met het Palazzo San Callisto werd gebouwd op het Romeinse huis waar paus Callixtus I zich volgens de overlevering terugtrok in gebed om te ontsnappen aan de vervolgingen. Hij zou er uit het raam gegooid zijn en vervolgens verdronken in een waterput. Die put is bewaard gebleven in de tuin van het voormalige klooster van San Callisto.
Eigenaardig, maar in de officiële benaming van het plein wordt Calisto met één letter l gespeld, terwijl de kerk en het palazzo meestal (maar niet altijd) worden aangeduid als San Callisto met dubbele l. Ook de naam van de bekende en populaire bar San Calisto die je op dit rommelige pleintje vindt, wordt met één l geschreven.
De put waarin Callixtus zou zijn verdronken – de Pozzo di San Callisto – bevindt zich aan de buitenkant van de linkerkapel. De tuin die hier vroeger stond, is een parkeerplaats geworden die deel uitmaakt van het extraterritoriale gebied dat wordt beheerd door Vaticaanstad. Soms is het hek open, maar als je binnenstapt om de put te bekijken, riskeer je te worden weggejaagd door een bewaker.

Callixtus, een slaaf van de christen Aurelius Carpeforus die een verwant was van keizer Commodus (180-192), kreeg de vrijheid en wist daarna door te dringen tot de hoogste kerkelijke kringen. Zo werd hij secretaris van paus Zephyrinus (198-217) de veertiende opvolger van Petrus.
Tijdens diens pontificaat kwam Callixtus in aanvaring met de theoloog Hippolytus, een priester die gekend was om zijn zedelijke gestrengheid en waarvan beweerd werd dat hij zelf bisschop van Rome wilde worden. Toen Callixtus in 217, bij de marteldood van Zephyrinus, door de lokale gelovigen tot bisschop van Rome werd gekozen, accepteerde Hippolytus dit niet.
Hij noemde de nieuwe ‘paus’ een bevrijde slaaf, een mislukte bankier en een veroordeelde crimineel, zodat Hippolytus zichzelf aanstelde als paus. Zo veroorzaakte hij het allereerste schisma (217-235), een probleem dat de Kerk nog twaalf eeuwen zou teisteren; de laatste tegenpaus was Felix V (1439-1451).
Omdat Callixtus een zeer tolerant man was, beschuldigde Hippolytus hem ervan mannen tot priester te wijden die al een tweede of derde huwelijk achter de rug hadden. Hij zou ook bisschoppen toestemming hebben gegeven om te huwen en volgens Hippolytus was Callixtus veel te toegeeflijk voor echtbrekers en prostituees.
Hippolytus kreeg voor die beweringen steun van een aantal mensen die vonden dat morele tekortkomingen binnen de Kerk zwaarder moesten worden bestraft. Bedenk dat er tijdens de derde eeuw nog geen basilieken bestonden, maar enkel ‘huiskerken’, zodat de rivaliserende bisschoppen naast elkaar konden bestaan zolang ze werden gesteund door een deel van de christelijke groepen binnen de stad.
Hippolytus slaagde erin het volk op zijn hand te krijgen en in 222 werd Callixtus het slachtoffer van een oproer waarbij hij eerst uit een raam en vervolgens in een waterput werd gegooid. Callixtus was dus de eerste martelaar die niet gedood werd door de officiële Romeinse instanties, maar door zijn medeburgers, in principe christenen.
Tegenpaus Hippolytus moest na deze gebeurtenissen Rome eveneens ontvluchten en de vermoorde Callixtus werd opgevolgd door de officieel verkozen paus Urbanus I (222-230). Maar Hippolytus kwam terug opdagen in Rome, en ook na de dood van Urbanus, wanneer Pontianus (230-235) verkozen wordt, blijft hij zich gedragen als tegenpaus.
Deze geschiedenis speelt zich af tijdens de regering van keizer Alexander Severus (222-235), die opgevolgd werd door de wrede Maximinus Thrax (235-238). En nu gebeurt het ongelofelijke.
Zowel de officiële paus Pontianus, van wie de relieken bewaard worden in de Santa Prassede, als de tegenpaus Hippolytus (217-235) worden tijdens de vervolgingen in deze woelige tijden gedood en beiden worden later heilig verklaard. Het is de enige keer dat een antipaus of tegenpaus deze erkenning kreeg. Dit was niet enkel het gevolg van zijn martelaarschap, maar vooral voor zijn theologische inbreng in de nog jonge Kerk.
Volgens de overlevering was het gebouw waar Callixtus uit het raam gegooid werd, het huis van de latere paus Pontianus, een prominente geestelijke bij wie de opgejaagde Callistus toevlucht had gezocht. Na de dood van Pontianus werd de woning verbouwd tot een gebedshuis.
Tijdens de achtste eeuw werd het een volwaardige kerk. Vandaag verwijst enkel de legendarische waterput die we naast de San Callisto zien, nog naar de verre ontstaansgeschiedenis van de San Callisto. Het water uit de put zou eeuwenlang worden gebruikt als koortswerend middel.

De kerk werd in 741 door paus Gregorius III herbouwd op de plaats van de veronderstelde woonplaats en plaats van martelaarschap van de heilige Callixtus in 222. Er was al een eerdere kerk of een oratorium op deze site, maar die was toen blijkbaar tot een ruïne vervallen.
De middeleeuwse kerk werd gerestaureerd in 1455 door paus Callixtus III (Alonso de Borja, pontificaat 1455-1458), een telg uit de Spaanse Borgia-familie. Callixtus III was de oom van Rodrigo Borgia, de beruchte paus Alexander VI.
In 1608 werd de bouwvallige Callixtus-kerk door Paulus V (Camillo Borghese, pontificaat 1605-1621) geschonken aan de Benedictijnen, die de kerk onmiddellijk herbouwden. Deze orde had oorspronkelijk een eigen klooster en kerk op de Quirinalis-heuvel, maar die gebouwen werden afgebroken om plaats te maken voor de uitbreiding van het Palazzo del Quirinale, het zomerverblijf van de pausen, vandaag de ambtswoning van de Italiaanse president.
Tijdens de Franse bezetting van Rome aan het begin van de negentiende eeuw werden de San Callisto-kerk en het aanpalende klooster geplunderd en de Benedictijnen verjaagd. Na het vertrek van de Fransen werd het klooster- en kerkcomplex opnieuw eigendom van de Heilige Stoel. Paus Pius IX (Giovanni Mastai-Ferretti, pontificaat 1846-1878) gaf in 1851 opdracht om de kerk te renoveren.

De San Callisto werd in 1936 opnieuw gerestaureerd en in de tuin werden kantoorblokken gebouwd die nog steeds plaats bieden aan administratieve en pastorale instellingen van de Heilige Stoel. De kerk heeft momenteel geen pastorale functie omdat deze wordt waargenomen door de vlakbij gelegen basiliek Santa Maria in Trastevere.
Na de benoeming van een nieuwe kardinaal, de Nederlandse Willem Jacobus (Wim) Eijk op 18 februari 2012, kreeg deze de San Callisto toegewezen als titelkerk. Dat leidde tot een kleine restauratie van het interieur om hem in staat te stellen zijn inaugurele mis te vieren.
In de winter worden de kerk en de sacristie vaak opengesteld voor de nachtelijke opvang van een dertigtal daklozen. De stoelen en banken make dan plaats voor bedden, en een aantal gasfornuizen zorgen voor een comfortabele warmte. De daklozen kunnen vanaf 19 uur een avondmaal nuttigen in de nabijgelegen kantine in de Via Dandolo, de zetel van de Sant’Egidio Gemeenschap, en krijgen daarna toegang tot de kerk. ‘s Morgens worden koffie en croissants uitgedeeld.

De daklozen worden opgevangen door vrijwilligers die hen ook begeleiden bij het zoeken naar oplossingen voor hun materiële behoeften en gezondheidsproblemen. Deze vrijwilligers behoren tot de Gemeenschap van Sant’Egidio, een katholieke geloofsgemeenschap van leken die door de Kerk wordt erkend. In 2008 telde ze 40.000 leden en nu is ze aanwezig in meer dan 70 landen. De leden ervan – zowel mannen als vrouwen – komen samen voor het gebed en zetten zich vrijwillig in voor armen en daklozen.
De San Callisto is een kleine kerk bestaande uit één enkel schip en een kleine rechthoekige apsis. Halverwege elke zijde zijn er twee zeer kleine externe kapellen aan de muren van het schip aangebouwd. De kerk heeft een schuin pannendak waarvan de hellingen zichtbaar zijn achter de voluten op de gevel.
De zijkapellen en de apsis hebben hun eigen kleine schubdaken. In elke zijmuur van het schip zijn er een paar kleine ramen, die de kapel flankeren, en de kapellen hebben elk een lunetraam.
De rechterkant van de kerk leunt aan tegen de zijgevel van het Palazzo San Callisto.
De kerkfaçade is in vroegbarokke stijl ontworpen door Orazio Torriani voor de zeventiende-eeuwse herbouw. Torriani (1602-1657) is ook de ontwerper van de voorgevel van de San Bartolomeo kerk op het Tiber-eiland.

Rechts en links van de deur zien we twee lege panelen met een barokke omlijsting. Deze panelen hadden vroeger fresco’s van heiligen, maar die zijn verloren gegaan. In het driehoekige fronton helemaal bovenaan staat het wapenschild van paus Paulus V.
De San Callisto is een zogenaamde zaalkerk: een kerk bestaande uit één enkel schip zonder zijbeuken. Het platte plafond heeft een fresco in een grote ronde tondo dat de ‘Glorie van de heilige Callixtus’ toont en vervaardigd werd door Antonio Achilli. Let op de ‘heilige waterput’ die op de voorgrond van het schilderij is afgebeeld. De tondo wordt geflankeerd door de symbolen van de evangelisten.
De zijkapel links is de zogenaamde kapel van het martelaarschap. Vanuit de linkerzijkapel is het mogelijk de tuin te zien met de put waarin San Calisto verdronken werd. Bij het hoofdaltaar zien we ‘De Heilige Callixtus en anderen aanbidden de Maagd’, een werk van Avanzino Nucci.
Het altaarstuk zelf toont een voorstelling van ‘het martelaarschap van Sint-Callixtus’, olie op canvas, in 1606-1607 uitgevoerd door Giovanni Bilivelti. Deze kunstenaar (ook wel Biliverti, Bylevelt, 1576-1644) is geboren in Firenze en niet in Vlaanderen zoals soms wel eens wordt beweerd, maar zijn vader was wel afkomstig uit Maastricht. Bilivelti verbleef slechts korte tijd in Rome en werkte hoofdzakelijk in Firenze en in Pisa. Zijn schilderijen onthullen de invloed van Caravaggio.
De rechterzijkapel is gewijd aan de benedictijner-monnik Maurus of San Mauro. De marmeren engelen in de rechterkapel zijn gemaakt door Gian Lorenzo Bernini, maar het schilderij van ‘De monnik San Mauro’ dat ze omhooghouden is geschilderd door Pier Leone Ghezzi (1674-1755).

Ghezzi kreeg zijn kunstenaarsopleiding bij zijn vader Giuseppe Ghezzi en dankt zijn reputatie vooral aan het tekenen van grappige karikaturen van inwoners van Rome en van toeristen, waaronder veel Engelsen die in het kader van de ‘Grand Tour’ Rome bezochten.
Met rake trekken en overdreven anatomische details kon hij zijn personen goed karakteriseren. Veel van zijn tekeningen kwamen terecht in Engelse collecties. Pier Leone Ghezzi heeft veel bijgedragen aan de ontwikkeling van het karikatuurtekenen. Hierboven zie je een karikatuur van Ghezzi, gemaakt door Jean François de Gervasy
Met dank aan
JOHAN VANHECKE
voor de medewerking
aan dit artikel
en enkele illustraties