Ter gelegenheid van de Appia Day die recent plaatsvond en waarbij de wereldberoemde Romeinse weg een dag lang extra in de kijker werd gezet, stond de overheid ook even stil bij het dossier rond de erkenning van de Via Appia als werelderfgoed bij Unesco.
Het Ministerie van Cultuur is volop bezig met de aanvraag om de befaamde route op de Unesco Werelderfgoedlijst te laten plaatsen.
De nieuwe minister van Cultuur, Gennaro Sangiuliano, heeft het dossier overgenomen van zijn voorganger Dario Francheschini.
De kandidatuur omvat de volledige route van de beroemde Romeinse weg, van Rome naar Brindisi (Brundisium) in het zuidoosten van Italië.
Dat blijkt alleen al op administratief vlak een enorme klus. Bij het hele kandidatuurproces dat eerder dit jaar in gang werd gezet, zijn 28 afdelingen van het ministerie betrokken, samen met vier regio’s, dertien steden en provincies, 74 gemeenten, veertien parken en 25 universiteiten.
Op dit moment worden onder meer de vele bewaarde funerale, architecturale en archeologische restanten langs de Via Appia zodanig in kaart gebracht dat ze als ‘deel uitmakend van één geheel’ kunnen worden gepresenteerd.
Ter ondersteuning van de kandidatuur werden intussen ook grote bedragen vrijgemaakt om sommige archeologische restanten die zich langs de Via Appia bevinden te restaureren of minstens in een betere staat te brengen.
De Via Appia is vandaag op vele plekken aan verbetering toe. Vanuit Rome zijn de eerste kilometers buitengewoon mooi. Maar dat is verderop lang niet altijd het geval.
Nog geen honderd jaar geleden doorkruiste de Via Appia een kale vlakte, met enkel de restanten van graven en andere monumentale overblijfselen uit de oudheid. De vandaag zo typische mooie parasoldennen, de pini, zijn nog niet zo heel oud en geven de Romeinse weg vandaag een heel andere aanblik.
Twee jaar geleden werd reeds 20 miljoen euro vrijgemaakt voor het Appia Regina Viarum-project, waarbij de overheid de Via Appia Antica van Rome tot Brindisi op een zo goed mogelijke manier in ere wil herstellen voor voetgangers en fietsers.
De bedoeling is om de oude Romeinse route in verschillende fasen systematisch aan te passen. De beroemde baan moet in de toekomst een volwaardige toegangsroute vormen tot het grootste archeologische park ter wereld: Rome.
De Via Appia is één van de meest indrukwekkende en blijvende getuigenissen van de Romeinse beschaving. De constructie ervan was van buitengewoon belang.
Niet alleen vanuit het oogpunt van de technische vormgeving, maar ook vanwege de historische implicaties die ten grondslag lagen aan de realisatie ervan en waarbij gedurende meer dan een millennium beschavingen betrokken waren van een groot deel van het Middellandse Zeegebied.
De Via Appia, een gigantisch monument van wegenbouwkunde, vertoont op veel plaatsen nog steeds de technische perfectie van weleer, de grootsheid van de bruggen, de onderliggende constructies, de talloze andere infrastructurele en hydraulische droogleggingswerken die moesten worden uitgevoerd.
Het is bijna onvoorstelbaar dat men in die tijd zo’n robuuste en degelijke weg kon aanleggen. Het feit dat de Via Appia nu nog bestaat, getuigt van de degelijkheid ervan.
De historische en culturele betekenis van de Via Appia en zijn monumenten, heeft ertoe geleid dat de Romeinse weg in de loop der eeuwen kon uitgroeien tot het waardevolle symbool dat we vandaag kennen.
Vooral sinds de Renaissance hebben talrijke geleerden en kunstenaars met hun werken ertoe bijgedragen om de Via Appia in de collectieve herinnering te houden.
De aanleg van de Via Appia begon in 312 v. Chr. door de censor Appius Claudius Caecus, naar wie de weg ook werd genoemd. in 312 voor Christus tot aan Capua (tegenwoordig Santa Maria Capua Vetere), een stad die toen het belangrijkste knooppunt was voor communicatie met Zuid-Italië.
De baan werd in eerste instantie aangelegd om snelle troepenverplaatsingen mogelijk te maken, maar kreeg al snel ook een enorm economisch belang, dit voor het vervoer van goederen en personen tussen Rome en Campanië en nog verder.
Met de verovering van de zuidelijke regio’s werd de weg verlengd tot Benevento, na de nederlaag van Pyrrhus en de stichting van die kolonie in 268 voor Christus. Onmiddellijk daarna werd Venosa bereikt, reeds een Romeinse kolonie in 291 voor Christus, en vervolgens Taranto, na de definitieve nederlaag in 272 voor Christus.
Na de verovering van de gebieden Salentini en Messapi, werd de weg verlengd tot Brindisi, de stad aan de kust die vanaf 240 voor Christus de laatste halte van de Via Appia zou worden, een route die inmiddels een lengte van 365 mijl omvatte
Een Romeinse mijl is gelijk aan ongeveer 1.478 m. De tocht van Rome naar Brindisi kon destijds door de gemiddelde gewone reiziger in veertien dagen worden gemaakt.
Dankzij de Via Appia was ook snelle communicatie mogelijk, met behulp van elkaar aflossende ruiters te paard. Die konden de afstand tussen Rome en de zuidelijke regio’s veel sneller afleggen.
De legendarische weg, die vandaag bekend staat als de Via Appia Antica, en die de Romeinen gedurende vele eeuwen op een vlotte manier naar het zuiden bracht, doorkruist in de Romeinse regio nog steeds een enorm gebied van zowat 3.800 hectare, rijk aan catacomben, baden, en aquaducten.
Het is hier dat de oudheid werkelijk tot leven lijkt te komen. Al is de omgeving zoals verteld alleen al de jongste eeuw aanzienlijk gewijzigd. De Via Appia blijft hoe dan ook vele mensen fascineren. Hoe vaak je ook in Rome kwam, de haast magische aantrekkingskracht van één van de meest unieke realisaties uit de oudheid blijft groot.
De Via Appia was lange tijd de voornaamste verkeersader van Zuid-Italië en liep zelfs door de Pontijnse moerassen. Vanwege het belang van de weg kreeg hij de bijnaam regina viarum (koningin der wegen), hoewel de landschappelijke schoonheid van het traject hierbij misschien ook wel een rol heeft gespeeld. Zeker weten doen we dat niet.
Tot in de zesde eeuw na Chr. was de weg in goede staat. Enkele gedeelten van de Via Appia Antica zijn ook nu nog vrijwel intact. Over zowat 30 km (Rome-Albano) is hij ook voor auto’s berijdbaar en tot Benevento is het tracé nog nauwkeurig te volgen.
Zeker is dat de Via Appia een zeer drukke route was, waarover talloze zwaar beladen karren van en naar Rome rolden. De sporen hiervan vindt men nog steeds terug in het wegdek, verspreid over de hele route.
In de voorbije eeuwen was de Via Appia de plek bij uitstek waar romantische zielen te rade gingen bij een zachtglooiend landschap, monumenten vol vergane glorie en Couperiaanse ‘zondoorpoeierde’ cipressen.
In 1844 bezocht ook de jonge Charles Dickens (1812-1870) de Via Appia. Hij schrijft:
‘Twaalf mijlen lang klommen wij ononderbroken over heuvels en puinhopen, verwoeste en ingestorte grafmonumenten en tempels, kleine brokstukken van zuilen, friezen, sokkels, grote blokken graniet en marmer, verweerde, met onkruid begroeide bogen. Genoeg stenen om er een hele stad mee te bouwen, lagen verstrooid om ons heen. Soms stonden er muren in de weg, door schaapherders uit losse stukken opgestapeld, dan weer werd het doorlopen gehinderd door een greppel tussen wee puinhopen. Af en toe waren het brokstukken zelf die onder onze voeten wegrolden en het lopen moeilijk maakten. Maar het was altijd puin.’
Zoals Charles Dickens het meemaakte, zullen wij de Via Appia alleszins nooit meer zien of bewandelen.
Omdat het bij wet verboden was de doden te begraven binnen de stadsmuren, werden langs de wegen die de stad verlieten, vele grafmonumenten opgericht.
Vanuit het centrum trokken processies naar de plaats van de lijkverbranding. Was de overledene een patriciër, dan namen niet alleen de nog in leven zijnde familieleden deel aan de processie, maar ook de voorouders gespeeld door acteurs met maskers gelijkend op de gezichten van die voorouders.
Daarna volgden mannen die voorstellingen droegen van wat de overledene in zijn leven had gedaan, en uiteindelijk de overledene zelf, gezeten in een draagstoel, het gezicht onbedekt.
Het was niet alleen een heilige plicht waardig afscheid te nemen van de doden, er bestond ook een sterke behoefte de herinnering aan de overledene levend te houden met bouwwerken op plekken waar veel mensen ze konden zien, dus langs de invalswegen.
De familiegraven, zoals de tombe van de Scipii in het republikeinse tijdperk, leken soms zelfs op echte kleine huizen en hadden geschilderde decoraties. Ze konden echter ook een andere vorm hebben, zoals die van een tumulus of een piramide.
De minder welvarenden konden zich reeds tijdens hun leven van een plaatsje verzekeren in een groot collectief graf, een columbarium, dat in de muren talrijke nissen voor urnen had.