Avonturen met opschriften – XXX
Ruim drie jaar geleden begonnen we met de rubriek ‘Avonturen met opschriften’, een reeks bijdragen speciaal bestemd voor het aanzienlijke aantal classici onder onze clubleden, maar die uiteraard ook bijzonder leerrijk zijn voor alle anderen.
Wij krijgen hiervoor de gewaardeerde medewerking van dr. Michiel Verweij van de Koninklijke Bibliotheek van België. Dit is de 30ste bijdrage in deze reeks.
Wij zijn gewend aan een straatbeeld vol tekst: reclameborden, uithangborden, wegwijzers, aankondigingen enzovoort. In het oude Rome was dat niet minder het geval.
Gelukkig (voor ons) zijn heel wat van die getuigenissen op duurzaam materiaal bewaard gebleven. Gelukkig (voor ons) hadden de Romeinen de gewoonte om heel veel opschriften te maken en er zijn er dan ook tienduizenden bewaard.
Op verzoek van S.P.Q.R. stel ik enkele van deze teksten voor. Op zoek naar het verhaal dat er achter zit… Vandaag deel 30. De vorige bijdragen in deze reeks kan je hier nalezen.
* * * * *
Schrijver dezes is wellicht een merkwaardig persoon. Dat zult u ook al wel eens gedacht hebben. Wellicht bij herhaling. Zo kijkt hij trouw naar de zegen Urbi et orbi met Kerstmis en Pasen. Soms klinkt dan boven het Sint-Pietersplein en de pauselijke stem uit ineens de sirene van een Romeinse ambulance.
‘Ha!’, zegt Schrijver dezes dan en hij veert bijna recht van genoegen. Begrijpt u het niet verkeerd: uiteraard is Schrijver dezes begaan met het lot van de arme patiënt en hoopt hij dat deze zo snel mogelijk ter plaatse is en geholpen wordt. Dat is het punt niet. Nee, het is de zuivere klank van de ambulance die hem ineens toeroept: ‘Rome! Rome!’. Italiaanse ambulances klinken nu eenmaal anders dan Belgische of Nederlandse. En Schrijver dezes kan het weten want er komt op al te gezette tijden een ambulance langs zijn appartement in de Leuvense binnenstad gehaast. Enfin, u zult dit wel niet al te euvel willen duiden.
Net zo min als de morbide neiging van Schrijver dezes om u de ene na de andere grafinscriptie voor te schotelen. Ook vandaag weer. Hij is net terug uit Rome, beladen met een verse voorraad opschriften. U kunt uw borst vast natmaken, zoals men zegt…Toeristen gaan er niet heen en voorbijgangers lopen er gewoon aan voorbij, maar ergens langs de Via Salaria, ruim 500 m nadat u de Aureliaanse muur achter u hebt gelaten, bevindt zich tussen de bebouwing een kleine groene zone. Een inzakking van het terrein. Bijna een gat.
En daar ontwaart u door de spijlen en het netwerk van het hek de resten van een in 1885 ontdekt grafmonument. Groot en groots. Cirkelvormig, van boven afgeplat en met gras begroeid. Aan de voorkant zijn stukken van de ronde muur die de sokkel van het monument eens omgaf, te zien. Zowel van het binnenwerk als van de travertijnen bekleding. En daar, precies in het midden (de archeologen doen het er om, zou je zeggen), bevindt zich een groot lijstwerk met een opschrift.
Kenners hebben inmiddels al wel door dat we hier voor het mausoleum van Lucilius Paetus (in Italië tegenwoordig Lucilio Peto geheten) ofwel dat van de Lucilii staan.
Lucilius! De gedachten van Schrijver dezes vliegen spontaan naar lang vervlogen tijden, toen hij met zijn dertien klasgenootjes in 5 en 6 bij pater Stefaan Elfrink twee uur per week (van de zes voor Latijn in totaal) Seneca’s brieven aan Lucilius doorworstelde. Soms, soms, zou hij nog best wel weer een keer zo in de klas willen zitten. Het had iets knus dat later niet meer te vinden was.
Overigens: ‘doorworstelen’ is wat overdreven. De klasgenootjes hadden niet graag dat uw auteur vertaalde, want hij ging altijd razend snel. Het meeste vocabularium was al gegeven. En terwijl de leraar langzaam de vertaling herhaalde, zodat iedereen die op kon schrijven, was Schrijver dezes al weer klaar met de volgende zin, zodat die er ook uitrolde aan een hoog tempo. De snelheidsbeperking tot 30 km/u. was toen nog niet uitgevonden…
Enfin, Lucilius dus. De Lucilius van dit grafmonument heeft niets te maken met die van Seneca, wat u weer allerlei verdere moraliserende opmerkingen én jeugdherinneringen bespaart. Terug dus naar het opschrift:
V M LVCILIVS M F SCA PAETVS
TRIB MILIT PRAEF FABR PRAEF EQVIT
LVCILIA M F POLLA SOROR
V(iuens) M(arcus) Lucilius M(arci) f(ilius) Sca(ptia) Paetus / trib(unus) milit(um), praef(ectus) fabr(um), praef(ectus) equit(um). / Lucilia M(arci) f(ilia) Polla soror.
‘(Bij zijn leven) Marcus Lucilius Paetus, zoon van Marcus, uit het kiesdistrict Scaptia, krijgstribuun, commandant van de technische ondersteuning, commandant van de ruiterij. Lucilia Polla, dochter van Marcus, zijn zuster.’
Wellicht vindt u dat in de vertaling ‘(Bij zijn leven)’ er wat merkwaardig bij staat. Dat is ook zo en dat is bewust. Wie goed kijkt (al valt dat door het hek bepaald niet mee), ziet dat de V van V(iuens) of V(iuit) of V(iuus) er wat vreemd bij staat. Beteuterd bijna.
De letter is duidelijk kleiner, de lijnen ogen dunner en de symmetrie (altijd een belangrijk element in fraaie Latijnse opschriften die zo gecentreerd zijn dat het niet te overtreffen valt!) is erdoor verstoord. De V is er wat bij geklunsd, lijkt het.
Overigens gaat Schrijver dezes, eigenwijs als hij is, niet akkoord met de oplossing v(iuit) uit het vermaarde en degelijke Corpus Inscriptionum Latinarum oftewel CIL: de persoonsvorm hangt grammaticaal in de lucht. Vanuit de logica van het Latijn zou dat beter V(iuens) of V(iuus) moeten zijn.
Maar goed. Het staat er en het zal er wel hebben moeten staan, maar Schrijver dezes bedonderen is de goden bedonderen: deze V is pas in tweede instantie toegevoegd, daar is hij zeker van. Waarom: daar heeft hij (net als u) het raden naar, maar het feit is zeker.
Van de andere kant levert ons deze vreemde V allerlei nuttige inlichtingen, want er hapert een en ander aan dit opschrift. Wat had u gedacht.
Laat ons beginnen met de altijd nuttige vermelding dat de personen uit dit opschrift uit geen andere bron bekend zijn. Dat weerhoudt ons er dus van om allerlei lexica open te slaan en dan te zien dat Marcus Lucilius Paetus een krijgstribuun en commandant van de technische ondersteuning en de ruiterij was. Fijn, dat wisten we al.
Als krijgstribuun zal hij wel tot de patriciërs hebben behoord, want deze lieden kwamen altijd uit die klasse. Het waren officieren-in-opleiding of hoge-heren-in-opleiding en die moesten toch ook een keer het huis uit en dan werden ze maar als krijgstribuun aan een commandant of een legioen toegevoegd.
Zonder echt commando, want dat hadden de centuriones enzovoort. Je moet nu ook weer geen risico gaan lopen met dit soort lieden. Managers zijn leuk, maar het echte werk laat je door een vakman doen.
Toch schijnt onze Marcus wel iets in zijn mars gehad te hebben, want behalve krijgstribuun was hij ook commandant van de technische diensten én van een groep ruiterij. Dus misschien toch een veelbelovend jong officier.
Op basis van deze functies zou hij op het moment van de redactie van het opschrift wellicht zo’n 30 jaar zijn geweest.
Goed. We hebben de contouren van een beeld. Maar dan verder?
Enters Lucilia Polla.
Wat valt u op in deze tekst?
Als u ooit college gelopen had/hebt bij Schrijver dezes of een van zijn vermaarde presentaties van handschriften in de Koninklijke Bibliotheek had/hebt meegemaakt, dan wist/weet u nu dat u niet moet gaan kijken naar wat u kunt zien, maar naar wat u niet ziet. The incident of the dog at nighttime, zoals Sherlock Holmes het al formuleerde.
Wat u zou kunnen opvallen is wat er niet staat, nl. de naam van de ouders. Nu zit daar wel een addertje in het gras, want het tekstvlak heeft aan drie zijden een mooie rand, maar niet aan de bovenkant. We weten dus niet hoeveel daar weg is, hoe hoog de marge boven Marcus’ naam is geweest. Van de andere kant is het suggestief dat bij Marcus die beruchte V staat. Dat maakt van hem wellicht de initiatiefnemer van het oprichten van het monument.
Daarmee verschuift de vraag: waarom richt Lucilius Paetus bij zijn leven een grafmonument voor zichzelf en zijn zus op? Heel eenvoudig: omdat ze dood was.
En hun ouders waarschijnlijk ook.
Anders gezegd: we zien in dit grafschrift hoe broer Marcus ten aanzien van zijn zus de verantwoordelijkheid opneemt die anders de ouders zouden hebben gedragen, nl. om een graf voor haar te maken. De V staat alleen bij hem, niet bij haar.
Bovendien denkt een jonge kerel van 30 meestal niet spontaan aan het oprichten van een grafmonument voor zichzelf en zijn zus. Die laatste moet bovendien trouwen en dan is hij (althans in de Romeinse tijd) van die verplichting af. Als Marcus Lucilius Paetus dat gedaan heeft, is dat waarschijnlijk geweest omdat er een aanleiding voor was. En die aanleiding was wellicht de al te vroege dood van zijn jeugdige zus Lucilia Polla. Die hij dan ook nadrukkelijk als soror ‘zus’ betitelde.
Getrouwd was Lucilia vermoedelijk niet, want dan had haar man deze taak wel vervuld. Of Lucilius zelf getrouwd was, weten we niet en kunnen we niet met zekerheid opmaken. Het probleem zit in de lege ruimte beneden in het schriftveld. Die suggereert weliswaar dat er nog meer namen hadden kunnen staan (die er dus niet staan), maar omdat de bovenlijst ontbreekt (zoals al gezegd), weten we niet hoeveel ruimte er boven Lucilius’ naam is geweest.
Als dat veel was, zouden de twee namen toch min of meer in het midden hebben gestaan en zou er derhalve niets hoeven te ontbreken of hoeven bij te komen. Als dat een eerder smalle ruimte was, wordt het schriftbeeld wat onregelmatig en slecht over de ruimte verdeeld: dan ligt het voor de hand dat het de bedoeling was dat er nog meer namen zouden zijn bijgekomen.
Er is een aanwijzing dat dat zo bedoeld was. Daarvoor moeten we naar de gang. En de ingang van de gang in kwestie zit aan de achterkant. U komt dan in de eigenlijke grafruimte, waar u drie nissen zou hebben gezien (want ook Schrijver dezes weet dit enkel uit afbeeldingen en de secundaire literatuur: het hek aan de Via Salaria was stevig dicht en Schrijver dezes is geen vandaal die zo maar over hekken klimt).
In die nissen stonden oorspronkelijk drie rustbedden of klinai, waarvan er nog één over is. Nu is drie geen twee, dus het graf moet tenminste ook voor een derde persoon zijn bedoeld wiens of wier naam in het opschrift ontbreekt.
Als er tenminste ooit echt een derde persoon geweest is en niet enkel bedoeld. Wat we niet weten is uiteraard hoeveel tijd er zat tussen het oprichten van het grafmonument en het overlijden van Marcus Lucilius Paetus zelf.
We weten zelfs niet echt of Lucilia’s broer in dit graf is bijgezet. Dat klinkt vreemd, een grafmonument voor iemand zonder dat we weten of die iemand daar is begraven, maar dat is de schuld van die vermaledijde letter V. Er kan uiteindelijk van alles zijn gebeurd na de bouw van dit monument. Terwijl Lucilia Polla haar doodsslaap al sluimerde…
Rest ons nog de vraag hoe lang Lucilia Polla al sluimert. Het opschrift en de aard van het monument vertonen opmerkelijke overeenkomsten met de piramide van Caius Cestius en de tombe van Caecilia Metella.
In alle drie gevallen gaat het om een groot ding, zonder heel veel versiering, in travertijn of marmer en met een opschrift dat steeds even sober is. In alle drie gevallen wordt de tekst beperkt tot de identificatie van de overledene.
Geen lieve formules, geen gedoe over dulcissimi en castissima en weet ik wat nog allemaal meer, nee, alleen de naam en de functie. Caecilia Metella’s functie was die van echtgenote van Crassus, Lucilius Paetus was krijgstribuun en zijn zus was zijn zus. Punt.
De opschriften zijn in dezelfde fraaie capitalis. Het ligt voor de hand om ze in min of meer dezelfde tijd te plaatsen. Dat wil zeggen 1ste eeuw v.Chr., voor Lucilia wellicht eerder de tijd van Cestius, dus het midden van de regering van Augustus. Zo rond de geboorte in Bethlehem dus.
Al ruim 2000 jaar sluimert Lucilia Polla. Al dan niet in het gezelschap van haar broer. Vreemd idee. Waar zou ze zijn?
Geef een reactie