De voorbije dagen maakten we kennis met de heilige Agnes, wiens feestdag op 21 januari wordt gevierd. Vandaag bezoeken we de Sant’Agnese fuori le mura (Sint-Agnes buiten de muren). Dit belangrijke paleo-christelijk complex bestaat uit vier delen.
Rechts is er de basilica, achteraan bevinden zich de resten van de basiliek van Constanzia of Constantina en links zien we het mausoleum Santa Costanza en de catacomben die te bezoeken zijn vanuit de Sant’Agnese. Behalve de catacomben die ouder zijn, ontstond dit complex tussen 337 en 350.
Het is interessant vanaf de Via Nomentana 353, net voorbij de kerk, eerst het exterieur van de Sant’ Agnese te bekijken. Zo heb je een uitzicht op de kleine apsis en de vijftiende-eeuwse klokkentoren. Merk op hoe diep de kerk ligt, de verklaring hiervoor volgt zo meteen.
De verering van de maagdelijke martelares Agnes nam in Rome spoedig een hoge vlucht. Reeds kort na haar dood werd haar graf een bedevaartsoord. Keizer Constantijn (306-337) had drie stiefzonen, zonen van zijn tweede vrouw Flavia, maar ook twee dochters, Helena en Constantina.
Toen die laatste door melaatsheid getroffen werd, besloot ze volgens de overlevering de nacht door te brengen bij het graf van de heilige Agnes. De volgende ochtend was ze miraculeus genezen. Uit dankbaarheid liet ze bij het graf van Agnes een grote basiliek bouwen die zou zijn ingewijd in 342.
Historisch is het zeker dat de basiliek in 349 al bestond. Deze oorspronkelijke basiliek van Constantina is vandaag bijna volledig verdwenen. Enkele resten van de apsis bleven bewaard en zijn vanaf de Via Bressanone en Piazza Annibaliano nog goed te zien.
Daarna zou Constantina, naast de voorgenoemde basiliek, een rond mausoleum voor zichzelf hebben laten bouwen. In 1254 werd dit mausoleum een kerk, de Chiesa di Santa Costanza. De naam zou een verbastering kunnen zijn van Constantina, maar de prinses was allesbehalve een heilige.
De historicus Marcellinus beschrijft haar als een wilde furie die haar man Hannibalianus tot wreedheden aanzette. Vermoedelijk is de kerk daarom niet gewijd aan Constantina, maar genoemd naar een heilige non die Costanza heette.
Recent archeologisch onderzoek vertelt ons dat het mausoleum niet zou zijn gebouwd door de dochter van Constantijn, maar door zijn gelijknamige kleindochter, de dochter van zijn oudste stiefzoon Constantijn II. Deze laatste Constantina of Constantia verbleef in Rome tussen 337 en 350.
Op deze plek bevonden zich dus een basiliek en een mausoleum, maar op het graf van Agnes dat diep in de catacomben lag, stond slechts een kapelletje. Toen de oorspronkelijke basilica in verval geraakte, besliste paus Honorius I (625-638) om die te vervangen door de huidige Sant’ Agnese-kerk. Dat gebeurde tussen 635 en 638.
Wanneer je vanaf de Via Nomentana het binnenplein van het aangrenzende klooster betreedt, ziet je rechts achter een groot raam de ‘kamer van Pius IX’ (oorspronkelijk een kelder), zo genoemd naar een fresco uit 1858 van de Italiaans-Amerikaanse schilder Domenico Tojetti (1807-1892).
Toen paus Pius IX (1846-1878) op 12 april 1855 een bezoek bracht aan de Sant’ Agnese buiten de Muren, zakte hij met heel zijn gevolg door de vloer. Dat moment heeft Tojetti hier vereeuwigd, al is het door het glas nogal moeilijk zichtbaar.
Iedereen verwachtte dat de paus na de valpartij in woede zou uitbarsten, maar Pius IX beschouwde het feit dat er geen doden of gewonden vielen als een mirakel en een teken van de speciale bescherming door de Maagd.
Als gevolg van deze gebeurtenis werd de verering van Maria door het Vaticaan nog versterkt, zelfs na de eerdere afkondiging op 8 december 1854 van het dogma van de Onbevlekte Ontvangenis.
Voorbij een tweede doorgang kom je op een pleintje waar je links naar het mausoleum van Santa Costanza kan en rechts een trap van 43 treden aantreft die naar de Sant’ Agnese voert. We dalen de trappen af.
De lage ligging van het gebouw, half begraven in de heuvel, vindt haar oorzaak in het feit dat de kerk in de catacomben werd ingebouwd om zo dicht mogelijk bij het graf van Agnes te komen. Voor de bouw van de kerk werd dus een deel van de heuvel en van de gangen van de catacomben afgegraven.
Links en rechts van de dalende trap zijn er talrijke steenfragmenten met inscripties aangebracht. Interessant is het voorfront van de transenna die het presbyterium van de verdwenen basiliek van Constantina omsloot.
Die vinden we rechts bovenaan aan de voorlaatste overloop, bijna onderaan de trap. Hierop zien we Agnes als orante, het is de enige afbeelding van de martelares die uit de oudheid is overgebleven.
Helemaal onderaan de trap hangt rechts het fraaie lofdicht geschreven door paus Damascus (366-384) over Agnes en het verhaal van haar snel groeiende lange haren. De plaquette werd in 1728 teruggevonden, ze maakte tot dan deel uit van de vloerbedekking. Er staan tien regels op:
Fama refert sanctos dudum retulisse parentes
Agnen, cum lugubres cantus tuba concrepuisset,
Nutricis gremium subito liquisse puellam,
Sponte trucis calcasse minas rabiemq(ue) tyranni.
Urere cum flammis voluisset nobile corpus,
Virib(us) inmensum parvis superasse timorem
Nudaque profusum crinem per membra dedisse,
Ne Domini templum facies peritura videret.
O veneranda mihi, sanctum decus, alma, pudoris,
Ut Damasi precib(us) faveas, precor, inclyta martyr.
Onderaan de trap wacht een wijde deuropening, gebouwd door Honorius I (625-638), met het voorportaal voor de doopleerlingen, de catechumenen.
Vooraan links kan men de Catacombe di Sant’ Agnese bereiken. Hoewel wat minder bekend dan bijvoorbeeld de catacomben aan de Via Appia Antica (San Callisto, San Sebastiano,…), behoren deze tot de best bewaarde van Rome maar er zijn geen wandschilderingen.
Het oudste gedeelte van deze catacombe dateert uit de tweede eeuw. Nadat Agnes er werd begraven, breidde de begraafplaats zich achter de apsis uit en vervolgens tussen de Sant’Agnese en het mausoleum van Costanza. Deze catacombe werd zoals verteld sinds de eerste helft van de vierde eeuw een pelgrimsoord. We bezoeken ze in een volgende bijdrage.
We gaan naar rechts om het interieur van de Sant’Agnese te bekijken. Ondanks latere ingrepen en uitbreidingen zijn de vroegmiddeleeuwse structuren nog duidelijk te herkennen.
Tijdens de zestiende eeuw onderging de kerk vele veranderingen. Zo werd het koor vernieuwd, werden de kapellen geopend en werd het nieuwe altaar bekroond met een ciborium. Uit 1606 dateert het mooie, rijk versierde houten plafond van het opvallend hoge en smalle middenschip.
Ondanks de nogal matige negentiende-eeuwse schilderingen boven de triomfboog, tussen de bovenramen en boven de arcaden in het middenschip, geeft het interieur nog enigszins een idee hoe de zevende eeuwse kerk er moet hebben uitgezien.
Veertien prachtige zuilen van diverse marmersoorten met Korinthische kapitelen verdelen het interieur in drie schepen. Er boven bevinden zich de vanaf het straatniveau bereikbare vrouwengalerijen (matronea) uit 620 waarvan de zuilen in schoonheid kunnen wedijveren met de onderste serie. Ze werden speciaal voor deze kerk gemaakt.
Dergelijke vrouwengalerijen waren gebruikelijk in Byzantijnse kerken. Ook Byzantijns zijn de dekplaten op de kapitelen van zowel de onderste colonnades als op de vrouwengalerij.
In 1605 ontdekte men onder het altaar de resten van Agnes, ingesloten in een kostbare kist. Naast haar bevond zich nog een ander lichaam. Wellicht betreft het Emerentiana of Emerenziana, de pleegzuster of – volgens sommige bronnen – de tweelingzus van Agnes, die was blijven bidden bij het lichaam van de martelares terwijl de andere christenen op de vlucht sloegen. Het meisje werd opgepakt en doodgestenigd.
Paus Paulus V liet de resten van beide martelaren samenbrengen in een schrijn dat hier onder het altaar geplaatst werd. Achter het altaar dat door Stendhal verrukkelijk wordt genoemd, staat het prachtige beeld van Agnes.
Het was oorspronkelijk een Romeinse albasten torso van de godin Isis dat door Nicolas Cordier (1567-1612) in 1610 tot een beeld van de heilige Agnes werd omgevormd door toevoeging van een hoofd, handen en een verguld kleed. De bijnaam van Cordier was ‘Il Franciosino.
Mooi is het mozaïek in de concha van de apsis dat behoorde tot de eerste kerk. Het werd gemaakt tussen 642 en 649. De tijdschakelaar om het geheel te verlichten bevindt zich op het einde van het linkerschip, dus links van het hoogaltaar en kan je activeren door het inwerpen van een muntstuk.
Als zevende-eeuws mozaïek is dit werk samen met de San Zeno-kapel in de Santa Prassede, één van de meest verheven voorbeelden van Byzantijnse kunst in Rome.
Niet Christus zit hier in het midden, maar wel Agnes. Ze is jong en tenger, rank als een zuil voor een gouden achtergrond, net een Byzantijnse prinses met een paars gewaad en een goudkleurige stola. Aan haar voeten zijn de werktuigen van haar marteldood te zien, het zwaard en het vuur.
De gebruikelijke apostelfiguren ontbreken op dit mozaïek, wel zien we paus Symmachus (498-514) die de oorspronkelijke kapel liet restaureren en paus Honorius I (625-638) die de heilige Agnes de kerk aanbiedt. Een inwijdingsinscriptie met het pauselijke monogram vermeldt dat Honorius aan de bouw 252 pond zilver besteedde.
De frontaal afgebeelde figuren tekenen zich duidelijk af tegen de gouden mozaïekachtergrond, maar er is een gebrek aan substantie onder de kledij. De weelderige kleding glanst van de parels en edelstenen, de kleuren zijn gedempt en tamelijk monotoon met drie gewaden van dezelfde kleur, maar de verticale lijnen zijn heel zuiver en in volmaakte harmonie met de gewelflijnen.
Op het onderkleed van Agnes is een cirkel van feniksen afgebeeld, symbolen van de verrijzenis en onsterfelijkheid. Over haar linkerarm valt de sluier van de maagdelijkheid waarop ook de feniks werd afgebeeld. Een diadeem of mitella en aureool tooien haar hoofd.
De pausen dragen een kastanjebruine wijde mantel over hun witte pallium. Er is geen pauskroon die enig reliëf geeft aan hun kaalgeschoren hoofden. Boven toont het zenit van de halfkoepel de hemel met Gods hand.
Onder het mozaïek in de concha heeft de apsis, waar tot 2008 de oude bisschopszetel stond, nog de oorspronkelijke marmeren bekleding. Ook de vloer van de apsis is nog origineel.
Het baldakijn boven het altaar dateert uit 1614, maar de vier bijzonder fraaie porfieren zuilen dateren waarschijnlijk nog uit de zevende eeuw. Links van het altaar staat een mooie Romeinse marmeren kandelaar.
Aan het einde van het rechterschip bevindt zich een kapel met acht zuilen die vermoedelijk afkomstig zijn uit de bijna totaal verdwenen originele basilica van Constantina, de basilica Constantiniana.
Hier vinden we de ingang tot de crypte waar we de bronzen sarcofaag met de relieken zien. De naam van beide martelaren staat erop vermeld.
We bestijgen nu de trap die we daarstraks afdaalden. Houd bovenaan de trappen even halt en kijk naar de muur van het gebouw voor je.
De afstand tussen de bovenste trede van de trap en de overliggende muur vormt de breedte van de verdwenen basiliek van Constantina.
De gevel lag wel iets meer naar rechts, net vóór de ingang van het mausoleum. De ruimte met beplantingen rechts, vormde destijds het atrium van de verdwenen vierde-eeuwse basiliek.