Poggio Bracciolini, De varietate fortunae (VII)

Vertaalfeuilleton – Episode 7 – ‘Badhuizen, part II

Februari nadert maart; tijd voor een nieuwe episode! De eerdere afleveringen vindt u hier. Vorige keer ging het over badhuizen. Poggio’s tekst was kort, en leek eenvoudig. Toch bleek het wenselijk om een tweede episode aan het thema te wijden, en wel om een drietal thema’s uit te klaren.

poggio4

(1) 140.000 christenslaven?

Poggio besloot zijn uiteenzetting over de badhuizen als volgt: ‘Ik herinner mij dat ik in de boeken over de martelaars heb gelezen dat er, toen de Thermen van Diocletianus gebouwd werden – de meest verbeten vijand van ons christelijk geloof -, gedurende meerdere jaren 140.000 christenen als slaaf werden ingezet voor dat werk.’

140.000 is zo’n enorm – en specifiek – aantal, dat het uitnodigt op zoek te gaan naar de oorsprong. Ad fontes! Vreemd genoeg gaat Boriaud níet op zoek naar de door Poggio vermelde ‘boeken over de martelaars’ (Martyrum libris).

Merisalo houdt het voorzichtig bij: ‘misschien het martyrologium van Usuardo (uit de 9de eeuw)’. Deel 2, 749-750 (Migne, 1852) van dat werk bevat inderdaad beperkte informatie over de Thermen van Diocletianus, maar in erg algemene termen. Over de 140.000: geen woord.

Terme_Diocleziano2

D’Onofrio dan. Die vertaalt gek genoeg met: ‘150 mila cristiani per parecchi anni’, terwijl hij in het Latijn wel ‘centum et quadraginta Christianorum millia’ [sic] geeft. Ach, 10 000 christelijke martelaars meer of minder … De Italiaanse uitgever geeft als bronnen: ‘Acta S. Marcelli in ACTA SANCTORUM, 2 genn., pp. 369, 374’ en ‘BARONIO, Annales, t. 2 ad annum 298.’

Baronius’ Annales ecclesiastici (1588-1607)! De Acta Sanctorum (1643-…)! Namen als klokken in de Sint-Pieterskerk, die aangename herinneringen oproepen aan cursussen historiografie. Maar helaas: in geen van beide werken vond ik iets over de 140.000. In het leven van Marcellus gaat het wel over de Thermen, en over christenslaven, maar concrete aantallen staan er niet te lezen.

Trouwens: ook niet ‘maar’ 40.000. Niet alleen op de meest respectabele websites, maar op vele plaatsen, wordt dit ‘meer redelijke’ aantal genoemd, vaak voorafgegaan door: ‘Volgens de legende …’, ‘De traditie vertelt …’.

Af en toe wordt hogergenoemde Baronius aangehaald als gezaghebbende bron – niet voor 140.000 dan, maar voor 40.000. Onterecht, lijkt het. Sommige auteurs hebben het zelfs over bakstenen met gegraveerde kruisen, die de christenslaven achtergelaten zouden hebben. Maar ook naar die informatie loopt het spoor toepasselijk dood.

Annales_ecclesiastici

Om tot de eenvoudige, maar weinig bevredigende conclusies van de vorige alinea’s te komen, heb ik net iets te veel uren in folianten gespendeerd. Een warme oproep dus: wie de bron voor de ’40.000’ – of ‘140.000’ – weet te achterhalen, verdient niet alleen heuristisch respect, maar ook een geestrijke traktatie. Misschien heb ik er gewoon overgekeken. Tot de opheldering wil ik me in ieder geval vooral wijden aan mysteries die wel op te lossen zijn. Het is te zeggen …

(2) Thermen van Domitianus?

Silvester …

Poggio schrijft: ‘Van de Thermen van Domitianus zijn dan weer zeer weinige overblijfselen te zien. Dat ze op de plaats stonden waar nu de kerk van Silvester is, kwam ik te weten uit het boek over het leven van de pausen.’ In Poggio’s Latijn staat er ‘Sylvestri Ecclesia’.

Boriaud vertaalt als volgt: ‘Ceux de Domitien […] s’élevaient à l’emplacement de l’église Saint Sylvestre’. In een noot is hij stellig: ‘Deze Thermen van Domitianus hebben nooit bestaan. […] De site, dichtbij de kerk en het klooster van S. Silvestro in Capite, op het Marsveld, was in werkelijkheid ingenomen door de tempel van de Zon, gebouwd door Aurelianus.’

silvestro_capite

Poggio’s ‘Sylvestri Ecclesia’ is volgens Boriaud dus de S. Silvestro in Capite. De passage uit het ‘boek over het leven van de pausen’ is volgens hem ‘zonder twijfel het Liber Pontificalis 189.2.’ Nog zo’n naam als een bronzen bel: een 19de-eeuwse verzameling van onschatbare historische informatie uit vele eeuwen Pauselijke Staten, met materiaal dat teruggaat tot de 6de eeuw, maar ook nog spreekt over eerdere pausen.

Volgens Boriaud zijn de Thermen van Domitianus dus fictief, maar situeert Poggio ze op basis van het Liber Pontificalis bij de S. Silvestro in Capite. Commentator twee, D’Onofrio, is minder kras over hun fictief karakter: ‘Ook Biondo […] spreekt over deze ‘Thermen’: resten van grote gebouwen, mogelijk thermen, in de zone tussen de Tiber en de huidige Piazza di Spagna, met het epicentrum precies in de kerk van S. Silvestro in Capite. Eerdere bronnen zwijgen erover […]: het is dus evident dat de ontdekking van deze resten plaatsvond precies in de tijd van Poggio en Biondo.’

Volgens D’Onofrio lagen dus op de locatie van de S. Silvestro in Capite – waar Boriaud enkel een tempel van de Zon ziet – wel degelijk gebouwen die door humanisten als Poggio en Biondo geïdentificeerd werden als ‘Thermen van Domitianus’ – wat de gebouwen in werkelijkheid ook mogen geweest zijn. Volgens D’Onofrio’s vertaling verwijst Poggio naar het Liber Pontificalis (‘come si legge nel L…’). De locatie S. Silvestro in Capite lijkt D’Onofrio echter vooral te baseren op Biondo. (Cf. infra.)

Coup de théâtre: commentator drie, Merisalo, zoekt de ‘Thermen van Domitianus’ op een volledig andere plaats. Volgens haar gaat het om ‘de zogezegde Thermen van Domitianus op de Oppius, tussen de Porticus van Livia en de Thermen van Titus; volgens het Liber Pontificalis (189.2, 188 n.4) ‘quae nunc Traianae’.’ Ze vervolgt: ‘Het is een bouwwerk dat volledig uit de tijd van Trajanus stamt, ontworpen door Apollodorus van Damascus […]; het dateert uit 109.’

Pianta_regio_III

Dus: volgens Merisalo waren de ‘Thermen van Domitianus’ eigenlijk (de) Thermen van Trajanus, op de Oppius. Alleen: die locatie ligt toch vlot twee kilometer van de S. Silvestro in Capite … Merisalo: ‘Het gaat waarschijnlijk om de kerk van S. Silvestro de Tauro / de Thermis, oftewel S. Silvestruolo (eind veertiende eeuw), gesitueerd te midden van de ruïnes van de Thermen van Trajanus.’

Ze voegt eraan toe ‘dat de nabije kerk van S. Martino ai Monti, die tot ca. 1200 vaak werd aangeduid met de dubbele naam SS. Silvestro e Martino, nooit enkel met de naam ‘S. Silvestro’ werd aangeduid.’

Onder de drie commentatoren ciculeren dus twee locaties: één op het Marsveld, en één op de Oppiusheuvel, elk gelinkt aan een ‘S. Silvestro’: S. Silvestro in Capite vs. S. Silvestro de Tauro / de Thermis.

Liber Pontificalis

Wat staat er in Poggio’s bron, het Liber Pontificalis? Zowel Boriaud als Merisalo hebben zich er immers op gebaseerd – om tot zeer verschillende uitkomsten te komen. Boriaud: ‘zonder twijfel het Liber Pontificalis 189.2.’, Merisalo: ‘189.2, 188 n.4’. Ad fontes: de referentie-uitgave door Duchesne.

In de Leuvense ‘GBIB’ staat de uitgave van 1886 in het rek. Een tweede uit 1955 kan met enige moeite opgediept worden uit het magazijn. Die laatste editie heeft alvast ook Boriaud gebruikt (cf. p. 83).

En dan blijkt er toch iets vreemds aan de hand. Op p. 189 staat namelijk geen relevante informatie. En is Merisalo’s volgorde ‘189.2, 188 n.4’ niet gek? Op p. 187, regel 2, gaat het wel over ‘Domitianas, qui cognominantur Traianas’ …

De hele passage klinkt in vertaling als volgt: ‘Op hetzelfde moment richtte de zalige Silvester in de stad Rome zijn ‘titulus’ op in de derde regio, naast de Thermen van Domitianus die ook die van Trajanus genoemd worden, de ‘titulus’ van Silvester’. Hoe komen twee commentatoren ertoe dezelfde paginafout te maken? Ook interessant: ‘Domitianas, qui cognominantur Traianas’ is grammaticaal erg bedenkelijk.

Op p. 188 gaat het in noot 4 over dezelfde kerk, als uitleg bij een eerdere vermelding op p. 170: ‘Hij maakte in de stad Rome een kerk op een stuk grond van een priester van hem, die (ook) Equitius werd genoemd, die hij oprichtte als een Romeinse ‘titulus’, naast de Thermen van Domitianus, die tot op vandaag de ‘titulus’ van Equitius wordt genoemd’.

Een overtuigde mededeling uit de noten bij de herziene editie (1955): ‘Het is absoluut zeker dat de titulus Equitii […] en de titulus Silvestri identiek zijn.’ (deel 3, p. 80-81). En over welke plek gaat het vandaag? ‘De locatie van deze kerk is gemarkeerd door de huidige basiliek van S. Martino ai Monti, dichtbij de Thermen van Trajanus’ (deel 1, p. 188, n. 4).

Silvestro_e_Martino_ai_Monti

Wat schreef Poggio ook alweer precies? ‘Van de Thermen van Domitianus zijn dan weer zeer weinige overblijfselen te zien. Dat ze op de plaats stonden waar nu de kerk van Silvester is, kwam ik te weten uit het boek over het leven van de pausen.’

Dat het in het Liber Pontificalis gaat over de ‘titulus Equitii / Silvestri’, waar nu de S. Martino ai Monti is, betekent natuurlijk niet dat Poggio met zijn gedachten op die plaats zit, al kan het wel. En: in het Liber Pontificalis gaat het zeker niet over Merisalo’s S. Silvestro de Tauro / de Thermis, maar het is ook niet uitgesloten dat Poggio die S. Silvestro in gedachten heeft. In beide gevallen blijven we op de Oppius.

Tot slot: op basis van het weinige dat Poggio over de ‘Thermen van Domitianus’ schrijft, kunnen we eigenlijk ook niet overtuigend besluiten, en ook niet weerleggen, dat hij zich mentaal op het Marsveld bevindt, bij de S. Silvestro in Capite. We houden de kerk in het midden, en aanvaarden dat er twee opties zijn? Of brengt Biondo raad?

Biondo

D’Onofrio had het over die andere humanist, Biondo, meer bepaald ‘Flavio Biondo’, al zullen de meeste Italianen hem ‘Biondo Flavio’ noemen: lang verhaal. We moeten eerlijk zijn: diens werk ‘Roma instaurata’ heeft oneindig meer ‘praktische’ impact gehad dan Poggio’s eerste boek van ‘De varietate fortunae’. Biondo werkt dan ook uitgebreider en gedetailleerder, levert voer voor vele verhaalfeuilletons, maar mist wel grotendeels de overkoepelende lotsgedachte die in Poggio’s werk fascineert.

Uitgegeven in dezelfde serie als de Poggio van Boriaud, wordt Biondo’s werk door Anne Raffarin gesitueerd tussen 1443 en 1446. We vertalen: ‘Als het niet twijfelachtig is dat Biondo Poggio heeft beïnvloed, is het ook niet twijfelachtig dat Poggio Biondo heeft beïnvloed. Zeker, De varietate fortunae verscheen in 1448, twee jaar na Roma instaurata, maar het werk was in de maak sinds 1431.’

Zelfs ‘onze’ Merisalo, die Biondo’s werk voorstelt als ‘licht voortijdig of gelijktijdig’, stelt: ‘Wat betreft de beschrijving van de ruïnes van Rome, concluderen we dat het onderzoek van Poggio origineel is, aangezien een punctuele vergelijking van onze tekst met de Roma instaurata geen bewijs oplevert voor een feitelijke afhankelijkheid.’

Flavio_Biondi

Nu die kwestie van de baan is: wat zegt Biondo over de ‘Thermen van Domitianus’? In trouwe vertaling: ‘We hebben een zekere en ruime kennis van hetzij de Thermen, hetzij [andere] werken van Domitianus. Inderdaad, Petrus Bibliothecarius zegt dat paus Silvester een kerk heeft gebouwd, die later naar hem is genoemd, in de Thermen van Domitianus.

En Suetonius schrijft dat Domitianus scheepsgevechten heeft gegeven van bijna echte vloten, nadat naast de Tiber een meer uitgegegraven en omringd was. En verder: dat de Tempel van de gens Flavia en het Odeon [cf. infra] en de Naumachie door hemzelf gebouwd zijn geweest.’

Biondo vervolgt: ‘Welnu, wij hebben zeer grote vierhoekige bakstenen gezien, die opgegraven waren uit de ruines, die de kerk van Sint Silvester en haar nu beroemde klooster van zusters omgeven. Door de steenbakker zijn er, voordat de steen gedroogd werd, letters op gedrukt: een deel draagt de woorden Domitiana maior, een deel Domitiana minor. Vandaar hebben wij verondersteld dat alle zaken die nu van alle kanten bij de Sint Silvester gezien worden – Thermen, Naumachia, … – voor werken van Domitianus gehouden moeten worden.’

Dominitianus

Biondo ontleent info over de Thermen van Domitianus aan ene ‘Petrus Bibliothecarius’. Raffarin verwijst naar – jawel – het Liber Pontificalis, I, p. 187, Vie de Sylvestre’, en zegt: ‘Biondo citeert het Liber Pontificalis onder de benaming Petrus Bibliothecarius, die Pierre Guillaume de Saint-Gilles aanduidt: die herschikte het Liber Pontificalis om er een nieuwe versie van te geven, die hij kopieerde in 1142. […]

Het handschrift van Pierre Guillaume werd teruggevonden in de eerste jaren van het humanisme en meegebracht naar Rome. […] Daar bevindt het zich nog steeds, onder de naam Vaticanus Latinus 3762. […] Het werd uitgebreid geannoteerd door zijn gebruikers’, met onder andere ‘marginale noten van de hand van Biondo zelf’.

‘De kerk van Sint Silvester en haar nu beroemde klooster van zusters’ … Dat lijkt bij Biondo in ieder geval te rijmen met de S. Silvestro in Capite. Het valt erg te betwijfelen dat er in het karmelietenklooster van de S. Martino ai Monti ook zusters rondliepen.

We zullen wellicht nooit weten naar welke ‘kerk van Silvester’ Poggio precies verwees, maar mogelijk dacht hij er hetzelfde over als Biondo. Ironisch genoeg bevonden zich op de plek van de S. Silvestro in Capite wellicht geen thermen van Domitianus. En de ‘echte’ ‘Thermen van Domitianus’ op de Oppius? Dat waren Thermen van Trajanus.

(3) Een fictief gebouw

‘traine’

Maar waarom spreken noch Poggio noch Biondo dan over die Thermen van Trajanus? In het Liber Pontificalis staat toch duidelijk: ‘Domitianas, qui cognominantur Traianas’? (Of ‘quae … Traianae’?)

Graag neem ik u nog eens mee naar de Vaticaanse bibliotheek. Hier vindt u manuscript Vaticanus Latinus (Vat.lat.) 3762. Blader voorzichtig naar fol. 18v., vierde regel van beneden. Met ingevulde afkortingen staat er: ‘domitianas q[uae] cognominant[ur] traine’.

Misschien ligt het aan mijn paleografische vermogens, en misschien onderschat ik Poggio en Biondo, maar is er niet een kleine mogelijkheid dat ze in hun referentiehandschrift van het Liber Pontificalis niet konden lezen wat daar stond, en het daarom maar genegeerd hebben? Wat is tenslotte ‘traine’?

‘Methodium’

Voor u mij beschuldigt van al te verregaande arrogantie ten aanzien van gerespecteerde humanistische auteurs: er gebeuren wel gekkere dingen. In de vorige episode verwees ik naar het manuscript van Ammianus Marcellinus’ Res Gestae, dat Poggio uit Fulda meebracht naar Italië: ‘daar rust het nog steeds in de Vaticaanse bibliotheek, als Vat. lat. 1873 (= V), nu ook digitaal.

Zo zag Poggio zo’n 600 jaar geleden de tekst! De ‘lavacra in modum provinciarum’ vindt u op fol. 32r – al staat daar toch wel echt ‘prvinciarum’. (En welke snode humanist heeft er hier in de kantlijn geschreven? Cf. volgende episode.)’

Vandaag kunnen we zeggen: het antwoord op die laatste vraag is niet Poggio, maar, zo vertelt Rita Cappelletto in haar studie ‘Recuperi ammianei da Biondo Flavio’ (1983): Flavio Biondo. Ga gerust kijken, op fol. 32r. In de rechtermarge identificeert Biondo de volgende monumenten uit de tekst: ‘Iovis tarpei, Lavacra, Amphitheatrum, pantheon, urbis templum, forum, theatrum pompei, Methodium, Stadium, Traiani forum’.

In de voorgaande episode citeerden we deze passage over Constantius’ intocht in Rome (357). In de vertaling van D. den Hengst ging het dan ook over de ‘tempel van Jupiter op het Capitool’, ‘baden’, ‘amfitheater’, ‘Pantheon’, ‘tempel van de stad’, ‘plein van de Vrede’, ‘theater van Pompeius’, ‘Odeon’, ‘Stadion’, ‘Forum van Trajanus’.

Wat hoort niet thuis in Biondo’s rijtje? Het staat er echt, in de marge: ‘Methodium’, en wel als verbetering bij de tekst ‘etodeum’. Zelf had ik nog nooit van het ‘Methodium’ gehoord, u wellicht ook niet, en Cappelletto meldt: ‘De tussenkomst is erg eigenaardig en het loont de moeite om het erover te hebben, ook wegens zijn merkwaardige succes achteraf.’

Wat ‘etodeum’ betreft: ‘Het gaat zeker, zoals alle commentatoren melden, over het Odeon van Domitianus (waarvan vandaag geen sporen overblijven), gebouwd nabij zijn stadium.’ Nu Piazza Navona dus.

navonavierstromenfontein (3)

Hoe komt Biondo aan dat ‘Methodium’? Het antwoord vindt Cappelletto in het stukje uit Roma instaurata over de ‘Thermen van Domitianus’, dat we eerder in deze episode vertaald hebben: ‘En Suetonius schrijft […] dat de Tempel van de gens Flavia en het Odeon en de Naumachie door hemzelf gebouwd zijn geweest.’

In de editie die Cappelletto raadpleegde, staat er ‘et methodium’. Maar ook Anne Raffarin, op wie wij ons baseerden voor de vertaling, geeft in het Latijn ‘et metodium’. Ze vertaalde het wel als ‘l’Odéon’, om er in een hier vertaalde noot aan toe te voegen: ‘Meerdere handschriften van Roma instaurata en van Suetonius’ Keizerlevens geven de lezing ‘et exmetodium’, maar die tekst is onvertaalbaar.’

Biondo baseert zich in Roma instaurata dus op een tekstvariant in Suetonius. Het fameuze Methodium was dan ook te vinden in de eerste uitgaven van de Keizerlevens. En wanneer hij notities maakt in het handschrift van Ammianus, verbetert hij dus ook in die zin.

Alleen – vraagt Cappelletto zich laconiek af: ‘Welk idee Biondo gehad mag hebben van de constructie die hij methodium noemt, is moeilijk te zeggen.’ Het ‘odeon’ kende hij klaarblijkelijk niet – en daarin stond hij volgens Cappelletto niet alleen. Het ‘gebouw’ zou dan ook welig tieren in kopieën van het Ammianus-handschrift, maar ook in traktaten over Rome, na Biondo geschreven: het fameuze fictieve Methodium.

Odeum_Domitian

‘liberales doctrinae’

Tot slot: in het kader van dit vertaalfeuilleton ware het (te) mooi geweest, als de kanttekeningen – ook over het Methodium – van Poggio waren geweest. Maar niet gewanhoopt: ook Poggio heeft z’n pen niet kunnen stilhouden.

In een artikel uit het nog meer gezegende jaar 1981 – ‘Marginalia di Poggio in due codici di Ammiano Marcellino’ – schreef Rita Cappelletto onder andere over Vat. Lat. 1873. Ik vertaal: ‘De eerste folia, in het bijzonder, worden gekenmerkt door de tussenkomst van een humanistische corrector, wiens revisiewerk, heel voorzichtig en scrupuleus, onderbroken wordt op f. 6r.’

Het vervolg citeer ik in het Italiaans. Ook wie de taal (nog) niet machtig is, voelt meteen aan dat het hier niet om een stel ordinaire droedels in de marge gaat: ‘L’aspetto rotondeggiante e armonioso della scrittura, le proporzioni minute, il tratteggio cesellato e accuratamente spaziato delle lettere’ …

Allemaal ‘suggereren’ ze volgens Cappelletto ‘precies Poggio’s naam als de meest waarschijnlijke auteur van deze annotaties.’ Zo zouden niet alleen de fraaie kruisjes op 3r en 3v van zijn hand zijn, of bv. de notitie op 6r, maar ook de fraaie handjes (maniculae) op 5v en 6v.

In 14.6 schrijft Ammianus Marcellinus over Orfitus, de stadsprefect. In de vertaling van den Hengst: ‘Intelligent was hij wel, en in juridische aangelegenheden bepaald een expert, maar hij miste de verfijnde eruditie die men bij een vooraanstaand man zou mogen verwachten’.

Behalve het fraaie handje, schrijft Poggio daarbij ‘Nota hic decere virum nobilem institutum esse splendore liberalium doctrinarum’: ‘Merk hier op dat het een edel man betaamt onderricht te zijn in de schittering van de vrije wetenschappen.’ Het valt wel te raden wat humanist Poggio precies onder ‘liberales doctrinae’ verstond, en we treden hem volmondig bij.

Als u mij tot hier gevolgd heeft, dan ga ik ervan uit dat a) u het met Poggio eens bent b) deze drie onderzoekjes u hebben kunnen bekoren. (Mocht u mij graag inlijven op uw kanselarij: hieronder vindt u mijn contactgegevens.)

En voor wie deze filologische eindmeet met meer moeite heeft gehaald: wellicht wordt de volgende episode strakker historisch, al zal het ook van Poggio afhangen. Tot dan!

Bruno Vantomme
brunovantomme@hotmail.com

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.