Na een onderzoek en opgravingen in het ondergrondse drainagesysteem van het Colosseum, hebben archeologen ontdekt wat de Romeinen in de oudheid aten terwijl ze naar de gladiatorengevechten in het amfitheater keken.
Hun snacks bestonden vooral uit vijgen, druiven, meloenen, noten en olijven. Vergeleken met de hoeveelheden chips, borrrelnootjes en popcorn die vandaag tijdens het kijken naar amusement worden binnengespeeld, was dat dus best wel gezonde voeding.
Opgravingen in oude rioleringssystemen leveren archeologen vaak interessante informatie op. In januari vorig jaar werd voor het eerst begonnen met een gedetailleerd onderzoek van het eeuwenoude afwateringssysteem onder het Flavische Amfitheater.
De onderzoekers maakten onder meer gebruik van draadgeleide robots die door de afvoerkanalen werden gestuurd om video-opnamen en laserscans te maken. Daarna volgde een stratigrafische opgraving waarbij over een afstand van ongeveer 70 m modder en puin werd verwijderd.
De verschillende aardlagen bleken een schat aan informatie te bevatten, bestaande uit weggegooide resten van kastanjes, walnoten, hazelnoten, vijgen, perzik-, pruimen-, kersen-, olijven-, braam- en druivenpitten, enz.
Het waren stille getuigen van de vele hapjes die door het publiek op de tribunes tijdens de spelen werden verorberd. Archeologen ontdekten ook aanwijzingen dat sommige toeschouwers installaties bouwden of meebrachten om vlees te grillen, voornamelijk varkensvlees en schapenvlees.
Daarnaast werden in het rioleringssysteem ook botten van beren, leeuwen, luipaarden, struisvogels, tijgers, herten en honden aangetroffen.
De ontdekte resten van planten die in het Colosseum groeien, vertonen een ruime mate van biodiversiteit en zijn vaak ook exotisch. Vele honderden niet-inheemse planten kwamen in het Colosseum terecht via dierlijke en menselijke uitwerpselen.
Reeds in 1870, toen de de ondergrondse structuren van het Colosseum voor het eerst werden uitgegraven en ontdaan van krotten en andere bebouwingen, werden meer dan 400 verschillende planten geregistreerd, waarvan velen exotisch en niet inheems in Italië.
Men vermoedde toen al dat talrijke zaadjes reeds in de oudheid waren meegekomen met het voedsel voor de wilde dieren waarvan de meesten uit Afrika werden aangevoerd.
Archeologen ontdekten ook heel wat persoonlijke voorwerpen, zoals sieraden, schoennagels, dobbelstenen, enz. Ook vandaag slagen bezoekers van films, concerten en andere voorstellingen er nog steeds in om eigendommen kwijt te spelen, dat was dus in de oudheid blijkbaar ook al zo.
De wetenschappers ontdekten bij het onderzoeken van het ondergrondse drainagesysteem ook 52 bronzen munten, waarvan de meeste uit de late Romeinse periode.
Eén uniek exemplaar was een zilveren munt uit het jaar 170, een bijzondere uitgave die is geslagen ter gelegenheid van de tiende verjaardag van de heerschappij van keizer Marcus Aurelius.
De bouw van het Colosseum begon omstreeks 70 na Chr. door keizer Vespasianus en werd reeds geopend in 80 onder keizer Titus. Het amfitheater is 57 m hoog, 188 m lang en 156 m breed heeft een omtrek van 527 m en een totale oppervlakte van 3.360 m². Het complex bood in de oudheid plaats aan naar schatting 55.000 tot 60.000 toeschouwers. De arena zelf is 86 m lang en 54 m breed.
Het amfitheater was toegankelijk voor iedereen maar sinds het begin van de tweede eeuw was er een hiërarchie. De belangrijkste mensen zaten het dichtst bij het spektakel. De marmeren banken en zitplaatsen waren bestemd voor de keizer, de senatoren, priesters, ridders en de Vestaalse maagden. Op de tweede rang zaten ook mensen van enig aanzien, maar die moesten genoegen nemen met bakstenen banken. De derde rang bestond uit houten banken, bestemd voor het volk van lage stand.
Het Colosseum moest je betreden via één van de genummerde ingangen (bogen). De toegangsplaatsen waren vermeld op terracotta kaartjes met het nummer van de ingang, de verdieping en de rij, een systeem dat ook in onze huidige theaters nog steeds wordt gebruikt. Alleen de ingang van de keizer (tussen boog 38 en 39) had geen nummer. Door het unieke toegangssysteem kon het Colosseum in tien tot vijftien minuten helemaal vollopen of worden ontruimd.
Het Flavische Amfitheater paste in de brood- en spelen-politiek van de keizers (panem et circenses). De agressie van het volk werd gekanaliseerd door gladiatoren en gevechten met wilde dieren die vaak de hele dag duurden. De spelen moesten ook de algemene oorlogsgeest prikkelen. Er waren gevechten tussen gladiatoren, met wilde dieren en geënsceneerde zeeslagen. Het strijdperk was bedekt met zeezand omdat dit het best bloed opslorpt.
Alles werd betaald door sponsors, in die tijd niet voor reclamedoeleinden, maar voor het politieke prestige of om in de gunst van de keizer te komen. Gladiatoren waren beroepsvechters, vaak met veel aanzien. Veroordeelden en slaven werden soms ongewapend tegen hen ingezet en konden met veel geluk hun vrijheid verdienen door te winnen.
Als er christenen in de arena kwamen, waren het degenen die als staatsvijanden in de gevangenis zaten. Ook zij konden hun vrijheid terugwinnen. Ze werden dus niet systematisch uitgeroeid of voor de leeuwen gegooid, dat strookte niet met het propagandistische idee van het Colosseum. De Kerk heeft van hen in latere tijden wel martelaren gemaakt.
De inwijdingsfeesten van het Colosseum duurden drie maanden en kostten het leven aan 2.500 gladiatoren en 9.000 dieren. De wilde beesten kwamen in arena via kooien die met een ingenieus katrollensysteem vanuit de kelder naar het gelijkvloers werden gehesen, een soort voorloper van de huidige goederenliften.
Tussen de arena en de toeschouwers stond ijzeren veiligheidshek om de dieren tegen te houden. Het aantal dieren dat in de loop der eeuwen in het Colosseum werd ingezet was zo groot dat de Noord-Afrikaanse olifant uitstierf en ook de neushoorn met uitsterven werd bedreigd.
Constantijn schafte in 325 de spelen af, maar later werden ze weer ingevoerd. De laatste voorstelling in het Colosseum was in 523. Van de zesde eeuw tot 1084 bleef het amfitheater ongebruikt. De onderbouw raakte gevuld met water, modder en onkruid. De familie Frangipani maakte er in die tijd een fort van, maar het complex werd in 1332 verlaten.
Daarna vonden zwervers, landlopers en misdadigers er een onderkomen. Het gebouw werd in latere tijden gebruikt als ziekenhuis. Nog later kwamen er werkplaatsen en Benedictus XIV (1740-1758) liet er zelfs een kerkje (Santa Maria della Pièta) in bouwen. De plek werd ook beschouwd als een locatie waar duivelaanbidders en tovenaars zich ophielden. Het volk dacht dat het er spookte.
De bouwlustige pausen zagen van de vijftiende tot de achttiende eeuw het gebouw als een goedkope bron van bouwmaterialen. Er werden stenen, ijzer, brons en marmer weggehaald om te gebruiken voor de nieuwbouw van paleizen en kerken, waaronder Palazzo Venezia, Palazzo Farnese, de Sint-Pietersbasiliek, de Cancelleria en de Dom van Orvieto.
Alleen al paus Nicolaas V haalde in 1452 zo’n 2.500 wagens met marmer uit het Colosseum en het Forum Romanum, waar eveneens massaal waardevolle materialen werden weggevoerd. Paus Benedictus XIV maakte in 1744 een eind aan die ongebreidelde roofbouw door het Colosseum tot heilige plek te verklaren.
In de negentiende en de twintigste eeuw volgden voor het eerst gedetailleerde opgravingen en restauraties. Die zijn vandaag nog steeds aan de gang.
Geef een reactie