Bij uitgeverij Damon is De Geneeskunst verschenen, een nieuwe vertaling van het intrigerende boek dat gekend is als de Medicina. In de eerste eeuw na Christus schreef Aulus Cornelius Celsus een encyclopedisch werk, de Artes, waarin zich een uitgebreid deel over de geneeskunde in zijn tijd bevond. Het is overigens het enige werk uit de oudheid dat een vrijwel compleet beeld geeft van de geneeskundige praktijken in het Romeinse Rijk. Het is ook eerste boek over geneeskunde geschreven in het Latijn dat nu nog intact is. Da Medicina was tevens het eerste medische boek dat in 1478 in Firenze werd gedrukt.
Na een inleiding over de ontwikkeling van de geneeskunde in voorgaande tijden, vooral bij de Grieken, bespreekt Celsus achtereenvolgens de leefregels en de behandeling van ziektes. Hij geeft recepten voor geneesmiddelen en vertelt over chirurgische ingrepen. De eerste zin van het oorspronkelijk in Latijn geschreven boek is als volgt: Ut alimenta sanis corporibus agricultura, sic sanitatem aegris medicina promittit, of: zoals de landbouw voeding belooft aan gezonden, belooft de geneeskunde gezondheid aan zieke lichamen.
De vraag of Celsus echt een arts was of gewoon een goed geïnformeerde leek, kunnen we vandaag niet meer met zekerheid beantwoorden. Het is ook niet duidelijk of hij van Spaanse, Gallische of Italiaanse afkomst was, net zomin als wanneer hij precies leefde. Er wordt aangenomen dat Celsus omstreeks 25 v. Chr. werd geboren.
Maar met zijn aangename en voor die tijd erg elegante schrijfstijl en ongecompliceerde woordkeuze, heeft Celsus destijds een werk geschreven dat voor zowel medisch geschoolden als leken interessante lectuur oplevert. Het boek was dan ook eeuwenlang succesvol. Het werd recent opnieuw vertaald en uitgegeven. Aan deze nieuwe vertaling is bijna twintig jaar gewerkt door een team bestaande uit een een classicus-vertaler, twee gepensioneerde internisten die zich op de klassieke talen toelegden, en een specialist in de antieke geneeskunde.
Celsus heeft tijdens zijn leven een behoorlijk complete encyclopedie geschreven, de Artes. De oorspronkelijke Artes behandelde zes verschillende onderwerpen: landbouw, krijgskunde, retorica, filosofie, recht en geneeskunde. Een groot deel van deze boekdelen is echter verloren gegaan. Alleen de acht boeken over de geneeskunde bleven bewaard, deze vormden de delen zes tot en met dertien uit de hele encyclopedie. Deze acht boeken worden samen de Medicina genoemd. Van de rest van de Celsus-encyclopedie bleven enkel kleine gedeeltes bewaard, net genoeg om de onderwerpen te definiëren. Wat er precies in vermeld stond zullen we nooit weten.
Wie zin heeft het boek in het Latijn te lezen of er meer over wil weten kan eventueel terecht op de hiernavolgende websites. Voor extra informatie over de situatie van de geneeskunde in het oude Rome geven we hierna een kleine samenvatting van het voorwoord van het boek.
penelope.uchicago.edu/Thayer/E/Roman/Texts/Celsus/
De Geneeskunst
Oorspronkelijke titel: Medicina
Auteur: Aulus Cornelius Celsus
Vertalers: Jacqueline König, John Nagelkerken, Julius Roos, Theo van de Wiel
Afmetingen: 30 x 237 x 158 mm
Gewicht: 839 g
ISBN10 9463 4009 74
ISBN13 9789 4634 009 78
Nieuwe uitgave april 2017
496 pagina’s, hardcover
Prijs: 39,90 euro
De komende dagen vertellen we in enkele delen het verhaal van de fascinerende rol die het Tibereiland in Rome speelde in de ontwikkeling en de evolutie van de geneeskunst in het oude Rome.
ACHTERGROND – GENEESKUNST IN HET OUDE ROME
Ziek zijn betekende voor een Romein zeker tot in de derde eeuw v. Chr. dat hij was overgeleverd aan de wil van de goden: zij oefenden hun almacht uit over het leven van de mens, zij gaven ziekte en gezondheid. Ziekte duidde op een verstoring van de balans in de relatie met de goden en genezing moest dus bereikt worden door die balans te herstellen.
Niet voor elk akkefietje kon men een beroep op de goden doen; in het dagelijkse leven nam men bij eenvoudige gezondheidsproblemen zijn toevlucht tot huismiddeltjes of zocht men hulp bij kruidendokters, die door hun praktijkervaring met de werking van vele kruiden vaak uitkomst konden bieden. Hun kennis over de behandeling van ziektes was grotendeels gebaseerd op de eeuwenlange overlevering vanuit de volkspraktijk. Een wetenschappelijke grondslag voor het medisch handelen ontbrak in die periode, voor zover we kunnen nagaan, volledig.
Al met al verzamelden de Grieken in de loop der eeuwen veel kennis over het menselijk lichaam en ontwikkelden zij een in zekere zin geavanceerde vorm van geneeskunde. Rome bleef echter tot aan het einde van de derde eeuw v. Chr. van dat Griekse gedachtegoed verstoken.
Inmiddels was al wel in 293 v. Chr. naar aanleiding van een epidemie de eredienst van de Griekse god van de geneeskunst Asklepios in Rome ingevoerd; op het Tibereiland was een tempel voor hem gebouwd, waar hij onder zijn Latijnse naam, Aesculapius, vereerd werd en waar naar Grieks voorbeeld zieken hulp bij de god konden zoeken. De tempelgeneeskunde ging uit van andere principes dan de wetenschappelijke tak, maar ze stonden wel met elkaar in verbinding.
Centraal stond het slapen in de tempel. Tijdens de slaap bezorgde de god dromen aan de patiënt. Die dromen konden een rol spelen bij het genezingsproces en konden door de priesters op de juiste wijze voor de zieke geïnterpreteerd worden. Het was ook mogelijk dat de patiënt door het ingrijpen van de god weer gezond wakker werd.
De tempelgeneeskunde bleef gedurende de gehele Oudheid belangrijk voor degenen die geen baat vonden bij behandeling door praktiserende artsen. In enigszins gewijzigde vorm bestaat deze tempelgeneeskunde nog altijd in bedevaartplaatsen en in het bidden tot heiligen om genezing, inclusief het geven van votiefgeschenken.
Ernstig zieke slaven werden ook wel door meesters die medische behandeling te kostbaar vonden en hen liever kwijt waren, op het Tibereiland aan hun lot overgelaten. Keizer Claudius (41-54) bepaalde dat slaven die daar genazen, voortaan vrij zouden zijn. Deze vorm van ‘tempelgeneeskunst’ wordt in het werk van Celsus echter volledig genegeerd.
In 219 vestigde zich voor het eerst een Griekse arts, Archagathos, in Rome. Aanvankelijk stonden heel wat Romeinen zeer wantrouwend tegenover buitenlandse artsen; Archagathos werd door velen dan wel gunstig onthaald, maar door anderen ook als carnifex (slager of beul) aangeduid.
Cato (234-149), het spreekwoordelijke toonbeeld van Romeins conservatisme, had het helemaal niet begrepen op buitenlandse dokters. Hij vond het zelfs bedreigend om het leven van Romeinen aan Griekse handen toe te vertrouwen. In een fragment uit een verder verloren werk waarschuwt hij zijn zoon voor een complot van de Grieken:
‘wanneer dat volk ons zijn literatuur geeft, zal het alles te gronde richten, en dat zal nog meer het geval zijn, als het zijn artsen stuurt. Ze hebben met elkaar gezworen alle niet-Grieken met hun geneeskunst te doden, maar zelfs dat zullen ze tegen betaling doen om zo vertrouwen te winnen en hun vernietigende werk gemakkelijk te kunnen doen’ (fragment 1).
Volgens Cato kon men zich beter aan de traditionele Romeinse volkswijsheid houden; voor zijn gezondheid vertrouwde hij vooral op de heilzame werking van kool, ideaal als voedsel en als geneesmiddel voor vrijwel alle ziektes (De Agricultura, 145-146). Het weerhield rijke Romeinen er niet van om steeds vaker Griekse slaven die een medische opleiding hadden genoten, als lijfarts in dienst te nemen; ze konden hun kwaliteiten niet alleen ten bate van hun familieleden benutten, maar ook om slaven, die zeker op de grootgrondbedrijven in grote aantallen in dienst waren, in goede conditie te houden.
Plinius de Oudere, die ongeveer vijftig jaar na Celsus geboren werd, spreekt in de eerste eeuw na Christus het in zijn tijd al achterhaalde standpunt uit dat ‘de geneeskunst de enige Griekse kunst is die door waardige Romeinen nog niet beoefend wordt; ondanks de hoge winst hebben zeer weinig echte Romeinen zich daarmee ingelaten, en die figuren zijn direct naar de Grieken overgelopen’ (Naturalis historia 29, 17).
De laatste opmerking slaat misschien mede op het feit dat de meeste medische literatuur in het Grieks geschreven werd. Van alle dokters die in Rome actief waren, was meer dan 90 procent een geboren Griek. Julius Caesar bood Griekse artsen het Romeinse burgerrecht aan als zij zich in Rome wilden vestigen. De Grieken die naar Rome kwamen, brachten behoorlijk wat kennis uit hun vaderland mee. Die kennis was in de voorgaande eeuwen in verschillende medische ‘scholen’ ontwikkeld. Anatomische experimenten in het derde-eeuwse Alexandrië hadden meer inzicht opgeleverd over het inwendige van de mens; daar werd niet alleen sectie op lijken gepleegd, maar werden gedurende een korte periode ook ter dood veroordeelde misdadigers levend opengesneden.
In Egypte had men natuurlijk al duizenden jaren ervaring met het mummificeren van dode lichamen. Maar sectie op lijken ter bestudering van het inwendige was langdurig uit religieuze overwegingen afgewezen. Door nieuwe filosofische inzichten stonden de Grieken hier langzamerhand minder afwijzend tegenover: de gedachte dat van de mens, zodra de ziel het lichaam verlaten had, niet meer resteerde dan een gevoelloos, leeg bouwwerk, ontnam het lichaam de tot dan toe gerespecteerde onaantastbare status.
Ook Celsus had geen bezwaar tegen sectie op lijken, ook al vraagt hij zich af in hoeverre we uit de vorm en kleur van dode organen conclusies kunnen trekken over levende organen. Wel spreekt hij vol walging over de intussen verboden experimenten die door Alexandrijnse artsen met misdadigers uitgevoerd werden. In de loop der eeuwen kwamen ook steeds meer vrije Grieken naar Rome om zich als arts te vestigen.
De Romeinse geneeskunde is niet meer dan een aanvulling van de Griekse, al kan zij enkele belangrijke medische schrijvers aanwijzen. De bekendste is Galenus, een te Rome levende Griek uit Pergamum, die een goed sluitend en logisch medisch systeem van Hippocratische inspiratie uitbouwde. Hij experimenteerde en voegde er nieuwe observaties aan toe. Galenus was een vruchtbare schrijver; zijn meer dan tweehonderd grote en kleinere traktaten hadden invloed tot aan de vooravond van de negentiende eeuw. Ook Vesalius maakte er voor zijn anatomische studies in 1543 gebruik van.
In Byzantium maakten enkele artsen zich verdienstelijk door het schrijven van op de praktijk gerichte verzamelwerken en bloemlezingen die uit de schat van het Griekse medische erfgoed werden samengesteld. Oreibasios, Alexander van Tralles en Paulos van Aegina zijn de grote namen van de Byzantijnse geneeskunde; hun werk is tevens een van de schakels die de geneeskunde van de oudheid met die van de renaissance verbinden.
Geef een reactie