Zonder de middeleeuwse handschriften zouden we maar bitter weinig van de klassieke Romeinse schrijvers weten. In de Koninklijke Bibliotheek van België (KBR) wordt een schat aan minder bekende handschriften bewaard. En ieder handschrift vertelt een eigen verhaal, een verhaal dat soms tot Rome of Italië reikt.
Vandaag aflevering 12: Verloren klassieken
Deze reeks, waarvan je nu en dan een aflevering te lezen krijgt, wordt verzorgd door dr. Michiel Verweij (afdeling Oude en kostbare drukken) van de Koninklijke Bibliotheek van België. Dit is de twaalfde bijdrage in de Manuscript Mysteries, waarin Rome nooit ver weg is. De vorige bijdragen in deze reeks kan je hier nalezen.
* * * * *
‘Juist’, zei de Grote Speurder. Ook al mocht u vrezen (of misschien zelfs hopen?…) dat zijn collega’s te veel voor hem waren geweest na het mysterie van Livius en de schaar, de Grote Speurder is onuitwisbaar. Onkruid vergaat niet uiteindelijk.

Maar dat maakt zijn opmerking niet veel duidelijker. Niet dat ik u daar veel mee kan helpen. De Grote Speurder is nu eenmaal onvolgbaar, zelfs notoir onvolgbaar. In ieder geval, hij aaide zacht over het perkament van het kloeke volume dat voor hem lag. Ms. 9581-95 in Brussel.
U zegt dat niets, maar in Antwerpen ijzen ze ervan. Op de website van de Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience staat (of heeft in ieder geval lang gestaan) te lezen dat de Antwerpse bibliotheek het oudste en het belangrijkste handschrift van Seneca Rhetor bezit. U kent de Antwerpenaars: altijd het grootste en het beste, maar het klopt nooit. Het Antwerpse handschrift is inderdaad oud en belangrijk, maar het oudste en belangrijkste handschrift van deze auteur is wel degelijk ms. 9581-95 in Brussel. Antwerpen: 10de eeuw; Brussel: 9de eeuw. 0-1 dus.
Wellicht hebt u van Seneca gehoord. De filosoof, de opvoeder van Nero, die op last van zijn ex-leerling zelfmoord moest plegen in 65. Welnu, Seneca had een vader. Dat is niets bijzonders, want dat hebben we allemaal. Maar anders dan de meeste vaders schreef Seneca senior ook. Hij is de auteur van een werk over de welsprekendheid waarin hij een overzicht geeft van een aantal declamaties, de Controversiae en de Suasoriae.
Het werk was opgedragen aan zijn zonen (want naast Seneca-van-Nero waren er nog meer zonen: een ervan is zelfs met de apostel Paulus in contact gekomen) en bestaat voor een belangrijk deel uit passages die Seneca vader, ook wel Seneca Rhetor genoemd, uit zijn hoofd citeerde. Zestig jaar na dato. Van een geheugen gesproken…
Door een merkwaardig toeval bevinden zich alle vijf voor de tekst belangrijke handschriften (naast één in de Biblioteca Apostolica Vaticana) in België. 1 in Antwerpen, 4 in Brussel. 0-2 dus. Dat maakt Seneca Rhetor meteen tot de ‘meest Belgische’ klassieke auteur.
Goed. Terug naar ms. 9581-95 en de Grote Speurder die over het handschrift weg staarde. Dat hij (buiten Ovidius) ook iets heeft met Livius, herinnert u zich wellicht. Het kwam hem bijna op een aanval vanwege zijn collega’s te staan, maar een waar genie is onverwoestbaar. Het was ook Livius waar de Grote Speurder nu aan dacht.
Livius? Het was toch een handschrift van Seneca Rhetor? Bazelt uw auteur nu al even erg als de GS?
Geen paniek: Livius.
Ms. 12172 dat in de vorige bijdrage aan bod kwam (en waar driftig in besnoeid was, alsof het een begrotingsoperatie betrof), stamt uit Italië en de 15de eeuw. Mooi, leuk, maar geen tekstueel belangrijk handschrift. Bovendien de enige Liviuscodex in heel België. Op het eerste gezicht is er voor dit soms moeilijke land wat betreft de historicus uit de Augusteïsche tijd, dé vormgever van het vroegste verleden van Rome en van de oorlog met Hannibal geen glansrol weggelegd.
Anders dan voor Seneca Rhetor dus.
En kijk, daar vergist u zich dus in, want de Grote Speurder heeft letterlijk de hand gelegd op een essentiële pagina voor Livius. Op de belangrijkste tekstgetuige voor dit stuk Livius ter wereld.
Wie het nu te dol wordt, kan beter het scherm uitzetten: het wordt nog veel driester.

Livius’ voornaamste probleem is dat hij veel te veel geschreven heeft. 142 boekrollen om van 753 tot 9 v.Chr. te komen. En dat moet dan steeds helemaal gekopieerd worden. Wie leest dat toch?
Ook toen al niet zo heel veel mensen. Nihil novi sub sole… Gelukkig bestaan er van veel dikke boeken filmversies, gelukkig bestaan er van lange klassieke werken uittreksels en samenvattingen. In het geval van Livius gaat het om de zogenaamde periochae uit de late oudheid die per boek een zeer beknopt overzicht geven van wat erin te vinden was. Daarnaast waren er auteurs als Eutropius die zich onder meer op Livius baseerden voor hún overzicht van de Romeinse geschiedenis. Eutropius pende dat in tien boeken ineen en hij werkte in de jaren 360, dus hij moest nog een heel stuk verder gaan dan Livius.
Gevolg was een drama: het overgrote deel van Livius’ werk is verloren gegaan. 35 boeken hebben de stormen der eeuwen getrotseerd, de boeken I-X en XXI-XLV, netjes geordend in groepen van tien of vijf, de zogenaamde decaden en pentaden. De tweede decade is al 1500 jaar zoek: geen Eerste Punische Oorlog dus voor ons.
Om de zaken nog ingewikkelder te maken, zijn deze 35 boeken niet samen de middeleeuwen doorgekomen. Uiteraard niet. Wat had u gedacht. Boek I-X volgde één lijn, boek XLI-XLV zijn bekend uit één enkele codex die nu in Wenen zit, de andere twintig hebben weer andere avonturen beleefd. Enfin, het zou drie nieuwsbrieven kosten om dit ook maar enigszins in kaart te brengen en dat mag niet van de redactie. Er zijn limieten. Zelfs aan de Grote Speurder.
Samengevat: we hebben van Livius 35 boeken volledig, die via diverse lijnen tot in de moderne tijd zijn geraakt, en we hebben de periochae die een inzicht geven in wat er in elk van de 142 boeken gestaan heeft.
Is dat alles?
Nee.
Want dat betekende het ‘Juist’ van de Grote Speurder waar dit verhaal mee begon. Naast deze volledige boeken en samenvattingen is er hier en daar nog een snipper Livius bewaard. Het bekendste stuk is diens relaas over de dood van Cicero. En dat is nu net overgeleverd bij Seneca Rhetor. In Suasoriae, VI, 17 en 22 om precies te zijn:

I
Livius: Net vóór de aankomst van de triumviri had Marcus Cicero de stad verlaten, er vast van overtuigd (zoals ook bleek het geval te zijn) dat hij niet gemakkelijker aan Marcus Antonius zou kunnen ontsnappen dan Cassius en Brutus aan Caesar (= Octavianus). Eerst vluchtte hij naar zijn villa in Tusculum, vervolgens dwars door het land naar zijn villa in Formiae, zodat hij uit Gaeta scheep zou kunnen gaan en vertrekken. Enkele keren was hij daar de zee op gegaan, maar soms hield tegenwind hem tegen en op andere momenten kon hij het schokken van het schip dat tolde op een blinde stroming, niet verdragen, zodat hij uiteindelijk genoeg had van zijn vlucht en van zijn leven. Hij keerde dan terug naar zijn villa in het binnenland die amper 1000 pas van de zee verwijderd was, en zei ‘Ik zal sterven in het land dat ik zo vaak beschermd heb.’ Het staat voldoende vast dat zijn slaven bereid waren om flink en trouw te vechten, maar dat hij zelf opdracht gaf zijn draagstoel neer te zetten en geduldig te ondergaan wat een onbillijk lot oplegde. Zijn hoofd werd afgehakt, terwijl hij het uit de stilstaande draagstoel naar buiten stak en aanbood. En dit was niet genoeg voor de brute wreedheid van de soldaten: omdat ze zijn handen verweten dat ze iets tegen Marcus Antonius hadden geschreven, sneden ze deze ook af. Dan werd Cicero’s hoofd naar Marcus Antonius gebracht en op zijn bevel tussen de twee handen op de rostra bevestigd, waar men hem vaak als consul, als oud-consul, zelfs dat jaar nog tegen Marcus Antonius beluisterd had met een bewondering voor zijn welsprekendheid als menselijke stem nooit eerder had voortgebracht. Het publiek kon nauwelijks de ogen vol tranen opheffen om de verminkte lichaamsdelen van hun medeburger te bekijken.
II
Titus Livius: Hij was drieënzestig jaar zodat zijn dood niet te vroeg kan lijken als er geen geweld mee gemoeid was geweest. Zijn talent was gelukkig in zijn werken en de beloning voor zijn inspanningen en zelf genoot hij lang van een voorspoedig lot en de lange duur van zijn geluk. Ondertussen werd hij getroffen door zware slagen: ballingschap, de ondergang van de partij waar hij voor stond, de dood van zijn dochter, een zo droevig en bitter einde: maar van al deze tegenspoed verdroeg hij niets zoals een echte man betaamt behalve zijn dood. Maar de laatste kan voor wie het naar waarheid beschouwt minder onwaardig lijken omdat hij hem door een overwinnende vijand niet wreder onderging dan dat hij zelf gedaan zou hebben als hij zich in dezelfde positie bevonden had. Als iemand nu Cicero’s ondeugden tegenover zijn verdiensten laat opwegen, dan was hij een groot en memorabel man en om hem op juiste wijze te prijzen zou Cicero zelf als redenaar nodig zijn.
En van deze tekst is ms. 9581-95 dus het oudste en belangrijkste handschrift. Antwerpen – Brussel: 0-3.
‘Het is nu eenmaal een wet van de logica’, zei de Grote Speurder, ‘dat als een bepaald handschrift het belangrijkste voor een bepaalde tekst is, dat datzelfde handschrift ook voor alle citaten die alleen uit dat handschrift bekend zijn, het belangrijkste handschrift is. Juist.’
‘En dat betekent dat Brussel ook het belangrijkste handschrift heeft voor wat rest van het oeuvre van Albinovanus Pedo!’
Wellicht verschiet u nu in uw luie zetel. Livius, Seneca, goed, die kent u nog wel, maar Albinovanus Pedo?
Troost u: uw (voormalige) leraar Latijn kent die ook niet. Deze auteur is alleen bekend aan drie specialisten op deze planeet (de SAPS: Society for Albinovanus Pedo Studies) en de Grote Speurder. En aan enkele figuren die zich met Ovidius bezighouden.

Ha, denkt u nu, die ken ik wel. Inderdaad: Ovidius en Albinovanus Pedo waren tijdgenoten en collega’s. Alleen nam Albinovanus Pedo deel aan tenminste één veldtocht van Germanicus. In 16 n.Chr. Zeven jaar na Varus’ nederlaag in het Teutoburger woud. Germanicus heeft de plaats van de slag bezocht. Albinovanus Pedo misschien ook.

Het ging om een gemengde operatie waarbij de infanterie over de landwegen door het Overrijnse gebied trok (en u weet: daar wonen de Germanen en die zijn woest en wild!), terwijl de vloot vanuit Fectio of Vleuten bij Utrecht over de Vecht, door het toenmalige (veel kleinere) Flevomeer en het Vlie tussen het latere Vlieland en Terschellig uitpiepte, ten noorden van de latere Waddeneilanden Ameland en Schiermonnikoog voer om zo de Eems te bereiken die de troepen naar het rendez-vous diep in de woeste wilde wouden van Germanië bracht. Dat was allemaal heel fraai en het verliep naar wens, al was er één ding dat de Romeinen nog meer ontzag inboezemde dan de Germanen: de Noordzee.

Als u een uitje naar zee maakt en uitkijkt over de zachtjes op u afrollende baren, kunt u zich geen voorstelling maken van wat de Romeinen toen zagen. Ten eerste: u gaat naar zee, als het mooi weer is. U ziet de Noordzee dan ook niet spoken. En dat kan ze. De golfslag van de oceanus is aanzienlijk sterker dan wat de Mediterrane boten gewend waren. Wat ook het zeer gedeeltelijke succes van Caesars operatie in Brittannia verklaart (lees: de eigenlijke mislukking, maar in speciale militaire operaties gaat alles altijd naar wens, zoals u weet).
Hoe dan ook, Albinovanus Pedo heeft een gedicht geschreven over deze veldtocht of in ieder geval over deze boottocht en het enige fragment daaruit – zelfs het enige fragment uit zijn oeuvre tout court – staat bij Seneca Rhetor:
Dan zien ze hoe achter hun rug het licht en de zon verdwenen
Zijn al lang, de bannelingen uit de bekende wereld,
Moedig die daar gaan door de verboden duisternis
Naar de eindmeet en de uiterste kusten van de aardbol.
Nu geloven ze dat de oceaan die onder zijn trage golven
Enorme monsters bergt, aan alle kanten woeste walvissen
En zeecreaturen telt, dat deze de schepen pakt en zich opheft
(Het kraken vergroot hun angst), dan weer dat in het slijk de schepen
Blijven haken en de vloot verlaten wordt in een snelle storm,
En dat zijzelf door het logge lot aan zeemonsters
Nu in ongeluk overgelaten zijn die hen zullen verscheuren.
En iemand worstelt hoog op de hoge boeg om de blinde
Hemel te doorklieven met zijn blik, zo moeizaam:
Wanneer hij niets kan onderscheiden in een weggevallen wereld,
Stort hij zijn bekneld gemoed uit in deze woorden:
‘Waar sleept men ons heen? Het licht vlucht weg en de natuur
Sluit de eenzame wereld in eeuwige duisternis.
Zoeken we mensen die verder nog wonen onder een andere hemel,
En een andere wereld, niet beroerd door de winden?
De goden roepen ons terug en verbieden dat menselijke ogen
De uiterste dingen kennen: waarom schenden wij andermans zeeën
En heilige wateren met onze riemen en verstoren we de rustige
Woonst van de goden?’
‘Pas op!’, zei de Grote Speurder toen: als u mij één opmerking toestaat.’ (En zoals dat meestal gaat met dit soort lieden, wachtte hij niet op de toestemming in kwestie, maar ging onverdroten verder): ‘De vertaling ‘zeecreaturen’ is wel een aanpassing.
Het Latijn heeft hier aequoreosque canes, letterlijk: ‘zeehonden, honden van de zee’. Maar de soort ‘zeehond’ (phoca) is uiteraard in vergelijking met grote walvissen geen monster van betekenis. Vandaar dat het beter lijkt hier het woord canis in een overdrachtelijke betekenis van ‘creaturen’ (of iets dergelijks) te nemen en zeker niet ‘zeehonden’ te vertalen: dat zou een totaal verkeerd beeld geven.
De commentatoren denken dat hier met name o.m. haaien zouden zijn bedoeld, al komen die in de zuidelijke Noordzee eigenlijk niet voor, evenmin als walvissen. Althans niet onder normale omstandigheden. De walvis waarvan de kaak in het dorp Schiermonnikoog staat opgesteld, is ver weg geschoten.’
U hebt het goed gelezen: ‘commentatoren’. De SAPS slaat toe…
Inmiddels dateert het laatste grote artikel uit dit fascinerende domein van de klassieke filologie al weer van zo’n veertig jaar geleden. De Grote Speurder bereidt op dit moment in een vlaag van zijn genie waartoe zelfs hij zelden opstijgt, een nieuwe editie voor. De laatste. De definitieve. De wereld wacht in angstige spanning af op het eerherstel voor deze verloren klassieker.
Dank zij het Brusselse handschrift 9581-95. 0-4. Eindstand.
‘Juist!’