De voorbije dagen kwam je een heleboel dingen te weten over de (buitenzijde van) Sint-Pietersbasiliek, de koepel van het gebouw, de constructie van de eerste Sint-Pietersbasiliek en het Sint-Pietersplein. We verlaten vandaag even het Sint-Pietersplein en gaan naar de buitenzijde van de linkercolonnade, zo ver mogelijk in de richting van de basiliek. Daar bevinden zich twee Zwitserse wachten voor een breed hek. Links van dat hek zie je het grote en statige okerkleurige gebouw van de Congregatie voor de Geloofsleer (Congregatio pro Doctrina Fidei) vroeger het Heilig Officie. We bevinden ons op de Piazza del Sant’Uffizio.
In dit gebouw zetelde destijds de inquisitie. Het palazzo werd gebouwd door paus V (1566-1572) van wie we het wapen op de hoek zien. Deze paus was als dominicaan jarenlang inquisiteur in Noord-Italië geweest, onder zijn pontificaat maakten de rechters overuren. Zijn graf bevindt zich in de Santa Maria Maggiore. Het gebouw is vrij eenvoudig van stijl, een typisch functioneel kantoorgebouw uit de zestiende eeuw, met grote ramen voorzien van de voor Rome klassieke tralies op het gelijkvloers.
Achter het metalen roosterwerk, links onderaan naast de toegangspoort, bevonden zich de cellen. Daar bracht Giordano Bruno (zijn standbeeld vind je midden op de Campo de’ Fiori) zeven jaar door na zijn arrestatie in Venetië, totdat de inquisitie eindelijk besloot om zijn proces aan te vatten. De eerste Congregatie was de door paus Paulus III in 1542 opgerichte Congregatio Romanae et Universalis Inquisitionis, hierdoor werd de inquisitie van de gehele wereld gecentraliseerd. In 1909 wijzigde Pius X de naam van deze Congregatie in Sanctum Officium (het Heilig Officie).
In 1966 kreeg dit onderdeel van het Vaticaan dat waakt over alle zaken die betrekking hebben op de leer van de Katholieke Kerk, onder invloed van het Tweede Vaticaans Concilie van Paulus VI, de wat elegantere naam ‘Congregatie voor de Geloofsleer’. Van 1981 tot 2005 werd dit belangrijke orgaan voorgezeten door kardinaal Joseph Ratzinger, de latere paus Benedictus XVI.
Op het Tweede Vaticaans Concilie maakte een grote groep concilievaders, onder leiding van de Keulse aartsbisschop en kardinaal Joseph Frings (1887-1978) bezwaar tegen de werkwijze van het Heilig Officie, dat zich aan willekeur en aan het beschuldigen van mensen zonder recht op wederhoor, te buiten zou gaan. Paus Paulus VI vaardigde op 7 december 1965, de voorlaatste dag van het Concilie, een motu proprio (Integrae Servandae) uit, waarmee het Heilig Officie transformeerde in de Congregatie voor de Geloofsleer.
Volgens de paus was geloofsverdediging in deze tijd het best gediend met het bevorderen van goede theologie. Daarom moest de nieuwe congregatie het positieve benadrukken in plaats van het negatieve, aanmoedigen in plaats van veroordelen en nieuwe bronnen aanboren. De Congregatie kreeg ook nadrukkelijk de taak om bijeenkomsten te organiseren over omstreden kwesties.
Sinds 1559 vertrouwde Paulus IV het opstellen van de lijst van verboden boeken (de Index librorum prohibitorum of kortweg de Index) eveneens toe aan de Congregatie. De Index was een door de paus vastgestelde lijst van boeken die katholieken niet mochten lezen omdat ze door de rooms-katholieke Kerk verwerpelijk werden geacht. De eerste lijsten van verboden boeken verschenen in de Nederlanden (1529), in Venetië (1543) en Parijs (1551). Dit idee werd in 1557 overgenomen door Rome.
In 1571 werd hiervoor zelfs een nieuwe congregatie in het leven geroepen, de Heilige Congregatie van de Index, ook vaak de Indexcongregatie of eveneens Index genoemd. Hoewel ook de Inquisitie zelf boeken bleef onderzoeken en eventueel verbieden, werd het grootste deel van de zaken nu toevertrouwd aan deze nieuwe congregatie van specialisten. De Indexcongregatie werd in 1917 afgeschaft, maar het zou duren tot 1966 tot Paulus VI de eigenlijke verboden lijst eveneens afschafte.
Tot het begin van de zestiende eeuw kon het Vaticaan de verspreiding van teksten en boeken gemakkelijk in de hand houden. Zodra ergens een kopie van een ‘gevaarlijk’ manuscript verscheen, kon het snel vernietigd worden. Maar de komst van de boekdrukkunst had de verspreiding van drukwerk en boeken op zeer ruime schaal mogelijk gemaakt. Plots was het niet meer mogelijk om te voorkomen dat ketterse teksten werden verspreid en moesten ze dus verboden worden.
De laatst uitgegeven lijst uit 1948 omvatte ongeveer vierduizend titels die volgens het Vaticaan ketterij bevatten, moreel verwerpelijk waren, of te expliciet seksueel. Van deze titels stonden er 1.344 sinds de zeventiende, 1.191 sinds de achttiende, 1.358 sinds de negentiende en 298 uit de twintigste eeuw op de lijst.
In 1966 maakte paus Paulus VI een eind aan de Index. Auteurs waarvan werk op de lijst stond werden wel aangemoedigd hun werken aan te passen zodat ze van de lijst konden worden afgevoerd en om hun werk vóór publicatie te laten lezen. De Index was in de katholieke wereld zeer invloedrijk. Jarenlang was het in katholieke landen zoals België, Polen en Ierland erg moeilijk om exemplaren van boeken te vinden die op de Index stonden.
Geef een reactie